Psalmen
Een lied van de opgangen.*
132 Jehovah, denk toch aan David
en al zijn lijden,+
2 hoe hij Jehovah heeft gezworen,
hoe hij de Machtige van Jakob de gelofte deed:+
3 ‘Mijn tent, mijn huis, ga ik niet binnen.+
Op mijn rustbank, mijn bed, lig ik niet,
4 mijn ogen gun ik geen slaap,
mijn oogleden geen sluimer,
5 voordat ik een plaats vind voor Jehovah,
9 Laten uw priesters zich bekleden met rechtvaardigheid,
laten uw loyalen juichen van vreugde.
11 Jehovah heeft aan David gezworen
en op zijn belofte* komt hij niet terug:
12 Als je zonen zich houden aan mijn verbond
en aan de richtlijnen* die ik ze leer,+
zullen ook hun zonen
voor eeuwig op je troon zitten.’+
14 ‘Dit is voor altijd mijn rustplaats,
hier zal ik wonen,+ want hier heb ik naar verlangd.
15 Ik zal het rijkelijk zegenen met voedsel,
de armen zal ik volop brood geven.+
17 Daar laat ik de kracht* van David groeien.
Voor mijn gezalfde maak ik een lamp klaar.+