Job
13 Ziet! Dit alles heeft mijn oog gezien,
Mijn oor heeft [het] gehoord en geeft er acht op.
3 Maar ik voor mij zou tot de Almachtige zelf willen spreken,+
En ik zou lust hebben, met God* te argumenteren.
5 Indien GIJ nu maar absoluut zoudt blijven zwijgen,
Opdat het wijsheid van UW zijde zou blijken te zijn!+
9 Zou het goed zijn als hij U ondervraagt?+
Of wilt GIJ een spel met hem drijven, zoals men een spel drijft met een sterfelijk mens?
10 Hij zal U beslist terechtwijzen+
Indien GIJ heimelijk tracht partijdigheid te betonen;*+
11 Zal zijn waardigheid alleen al U niet doen opschrikken,
En de angst zelf voor hem U overvallen?+
12 UW gedenkwaardige gezegden zijn spreuken van as;
13 Bewaart het stilzwijgen voor mij, opdat ikzelf moge spreken.
Laat dan maar over mij komen wat wil!
15 Zelfs al zou hij mij doden, zou ik niet wachten?*+
Ik zou voor zijn aangezicht slechts argumenteren ten gunste van mijn eigen wegen.
19 Wie is degene die met mij zal twisten?+
Want zou ik nu zwijgen, ik zou eenvoudig de laatste adem uitblazen!
20 Doe* mij slechts twee dingen niet;
In dat geval zal ik mij niet verbergen louter wegens u;+
21 Doe uw eigen hand ver van mij,
En de schrik voor u — moge die mij niet verschrikken.+
22 Óf roep, opdat ikzelf kan antwoorden;
Óf moge ik spreken, en geeft gij mij antwoord.
23 In welk opzicht heb ik dwalingen en zonden?
Laat mij mijn eigen opstandigheid en mijn eigen zonde weten.
25 Wilt gij een wegwaaiend blad nog doen sidderen,
Of een droge stoppel nog achterna blijven zetten?
26 Want gij blijft bittere dingen tegen mij schrijven+
En gij doet mij [de gevolgen van] de dwalingen van mijn jeugd dragen.+