Job
2 Stellig is er spotternij ten aanzien van mij,+
En te midden van hun weerspannige gedrag verwijlt mijn oog.
3 Stel mijn onderpand toch alstublieft bij uzelf.+
Wie anders zal mij handslag geven+ tot borgstelling?
5 Hij mag metgezellen dan zeggen hun aandeel te nemen,
Maar zelfs de ogen van zijn zonen zullen verkwijnen.+
6 En hij heeft mij tot een spreekwoord+ der volken gesteld,
Zodat ik iemand word die men in het gezicht spuwt.+
8 Oprechte mensen zijn star van ontzetting hierover,
En zelfs de onschuldige windt zich op over de afvallige.
10 Maar gijlieden moogt allen opnieuw beginnen. Dus komt, alstublieft,
Daar ik geen wijze onder U vind.+
11 Mijn eigen dagen zijn voorbijgegaan,+ mijn eigen plannen zijn verscheurd,+
De wensen van mijn hart.
13 Indien ik blijf wachten, is Sjeo̱o̱l mijn huis;+
In de duisternis+ zal ik mijn legerstede moeten spreiden.