Psalmen
5 Gedenkt zijn wonderwerken die hij heeft verricht,+
Zijn wonderen en de rechterlijke beslissingen van zijn mond,+
6 O GIJ zaad van A̱braham, zijn knecht,+
GIJ zonen van Ja̱kob, zijn uitverkorenen.+
8 Hij heeft zelfs tot onbepaalde tijd aan zijn verbond gedacht,+
Het woord dat hij gebood, tot in duizend geslachten,+
9 Welk [verbond] hij sloot* met A̱braham,+
En zijn beëdigde verklaring aan I̱saäk,+
10 En welke [verklaring]* hij voor Ja̱kob als een voorschrift in stand hield,
Voor I̱sraël als een verbond voor onbepaalde tijd,+
11 Toen hij zei: „Aan u zal ik het land Ka̱naän geven+
Als het U toegemeten erfdeel.”+
12 [Dit was] toen zij* nog weinig in aantal waren,+
Ja, zeer weinig, en inwonende vreemdelingen daarin.+
14 Hij liet niet toe dat enig mens* hun te kort deed,+
Maar om hunnentwil wees hij koningen terecht,+
15 [Door te zeggen:] „Raakt mijn gezalfden* niet aan,+
En doet mijn profeten geen kwaad.”+
16 En hij riep voorts een hongersnood op over het land;+
Hij verbrak elke staf waaromheen ringvormige broden gestoken waren.*+
18 In boeien knelde men zijn voeten,+
In ijzers kwam zijn ziel;+
20 De koning zond [zijn dienaren] om hem in vrijheid te stellen,+
De heerser der volken, om hem los te laten.
21 Hij stelde hem aan tot meester van zijn huisgezin+
En tot heerser over heel zijn bezit,+
22 Om zijn vorsten te binden naar het welgevallen van zijn ziel*+
En opdat hij zelfs zijn oudere mannen wijsheid zou leren.+
24 En hij bleef zijn volk zeer vruchtbaar maken,+
En maakte hen geleidelijk machtiger dan hun tegenstanders.+
25 Hij liet hun hart zich veranderen, zodat zij zijn volk gingen haten,+
Zodat zij zich arglistig gedroegen tegen zijn knechten.+
27 Zij* stelden onder hen de aangelegenheden van zijn tekenen,+
En de wonderen in het land van Cham.+
28 Hij zond duisternis en maakte het aldus duister;+
En zij waren niet weerspannig tegen zijn woorden.+
35 En die vraten vervolgens alle plantengroei in hun land;+
Ze vraten vervolgens ook de vrucht van hun bodem.
36 En hij sloeg nu iedere eerstgeborene in hun land,+
Het begin van heel hun voortplantingsvermogen.+
37 En hij ging hen uitleiden met zilver en goud;+
En onder zijn stammen was er niemand die onder het voortgaan struikelde.
40 Zij* vroegen, en hij bracht vervolgens kwartels,+
En met brood uit de hemel bleef hij hen verzadigen.+
41 Hij opende een rots, en wateren vloeiden er toen uit;+
Deze stroomden door de waterloze streken als een rivier.+
42 Want hij gedacht zijn heilig woord* aan A̱braham, zijn knecht.+