6 Nu ging Jehovah aan zijn aangezicht voorbij en riep: „Jehovah, Jehovah, een God* barmhartig+ en goedgunstig,+ langzaam tot toorn+ en overvloedig in liefderijke goedheid*+ en waarheid,*+
20 Daarop zei Nao̱mi tot haar schoondochter: „Gezegend zij hij door Jehovah,+ die zijn liefderijke goedheid+ jegens de levenden en de doden niet achterwege heeft gelaten.”+ En Nao̱mi zei verder tot haar: „De man is aan ons verwant.+ Hij is een van onze lossers.”*+