12* Da̱vid nu was de zoon van die Efrathiet+ uit Be̱thlehem van Ju̱da wiens naam I̱saï was. En hij had acht zonen.+ En in de dagen van Saul was de man reeds oud onder de mannen.*
7 Toen zei Saul tot zijn dienaren die om hem heen stonden: „Luistert alstublieft, GIJ Benjaminieten. Zal de zoon van I̱saï+U allen ook velden en wijngaarden geven?+ Zal hij U allen tot oversten over duizend+ en oversten over honderd aanstellen?