27 Nu geschiedde het de dag na de nieuwe maan, op de tweede dag, dat Da̱vids plaats onbezet bleef. Toen zei Saul tot zijn zoon Jo̱nathan: „Waarom is de zoon van I̱saï+ gisteren noch vandaag aan de maaltijd gekomen?”
10 Hierop antwoordde Na̱bal Da̱vids knechten en zei: „Wie is Da̱vid,+ en wie is de zoon van I̱saï? De knechten die zich losscheuren, een ieder van zijn meester,* zijn tegenwoordig vele geworden.+