19 Maar GIJ — GIJ hebt heden UW God verworpen,+ die voor U een redder was uit al UW rampen en UW noden, en GIJ hebt vervolgens gezegd: „Neen, maar* een koning dient gij over ons aan te stellen.” Nu dan, stelt U op voor het aangezicht van Jehovah, volgens UW stammen+ en volgens UW duizenden.’”*
12 Toen GIJ zaagt dat Na̱has,+ de koning van de zonen van A̱mmon, tegen U was opgetrokken, zijt GIJ tot mij blijven zeggen: ’Neen, maar een koning dient over ons te regeren!’,+ terwijl Jehovah, UW God, al die tijd UW Koning was.+