4 En Da̱vid wist zeventienhonderd ruiters en twintigduizend man voetvolk van hem gevangen te nemen;+ voorts sneed Da̱vid van alle wagenpaarden+ de pezen door,+ maar hij liet er honderd wagenpaarden* van over.
5 Intussen verhief Ado̱nia,+ de zoon van Ha̱ggith,+ zich+ en zei: „Ík zal als koning regeren!”+ En hij liet zich vervolgens een wagen maken, met ruiters en vijftig man die voor hem uit moesten lopen.+