11 Voorts zei hij: „Dit zal datgene worden wat de koning die over U zal regeren, rechtens toekomt:+ UW zonen zal hij nemen+ en hen voor zich op zijn wagens+ en onder zijn ruiters+ plaatsen, en sommigen zullen voor zijn wagens uit moeten lopen;+
5 Intussen verhief Ado̱nia,+ de zoon van Ha̱ggith,+ zich+ en zei: „Ík zal als koning regeren!”+ En hij liet zich vervolgens een wagen maken, met ruiters en vijftig man die voor hem uit moesten lopen.+