1 Na de dood+ van Jo̱zua nu geschiedde het dat de zonen van I̱sraël Jehovah gingen raadplegen+ en zeiden: „Wie van ons zal het eerst tegen de Kanaänieten ten strijde optrekken?” 

18 Zij nu stonden op en gingen naar Be̱thel op en raadpleegden God.+ Toen zeiden de zonen van I̱sraël: „Wie van ons dient in de voorhoede tegen de zonen van Be̱njamin ten strijde op te trekken?”+ Waarop Jehovah zei: „Ju̱da in de voorhoede.”+

28 Pi̱nehas+ nu, de zoon van Elea̱zar, de zoon van Aä̱ron, stond er in die dagen voor+ en zei: „Zal ik nog eens ten strijde trekken tegen de zonen van mijn broeder Be̱njamin of zal ik ophouden?”+ Waarop Jehovah zei: „Trekt op, want morgen zal ik hem in uw hand geven.”+ 

2 Toen raadpleegde+ Da̱vid Jehovah en zei: „Zal ik gaan, en moet ik deze Filistijnen verslaan?” Hierop zei Jehovah tot Da̱vid: „Ga, en gij moet de Filistijnen verslaan en Kehi̱la redden.”