36 En aan zijn zoon zal ik één stam geven, opdat mijn knecht Da̱vid altijd een lamp voor mijn aangezicht mag blijven hebben in Jeru̱zalem,+ de stad die ik mij verkozen heb om er mijn naam te vestigen.+
4 Want ter wille van Da̱vid+ gaf Jehovah, zijn God, hem een lamp+ in Jeru̱zalem door zijn zoon na hem te doen opstaan en Jeru̱zalem te laten voortbestaan,*+
19 En Jehovah wilde Ju̱da+ niet in het verderf storten ter wille van zijn knecht Da̱vid,+ juist zoals hij hem beloofd had hem [en] zijn zonen* voor altijd* een lamp te geven.+