3 (van de arm van de Nijl* die vóór Egy̱pte ligt en tot aan de grens van E̱kron in het noorden+ werd vroeger als behorend aan de Kanaänieten gerekend);+ vijf asvorsten*+ van de Filistijnen: de Gazieten*+ en de Asdodieten,+ de Askelonieten,+ de Gathieten*+ en de Ekronieten;+ en de Avvieten.+
23 Wat de Filistijnse asvorsten betreft, zij vergaderden zich om hun god Da̱gon+ een groot slachtoffer te offeren en om zich te verheugen, en zij zeiden voortdurend: „Onze god* heeft onze vijand Si̱mson in onze hand gegeven!”+
17 Dit nu zijn de gouden aambeien die de Filistijnen Jehovah als schuldoffer vergolden:+ voor A̱sdod+ één, voor Ga̱za+ één, voor A̱skelon+ één, voor Gath+ één, voor E̱kron+ één.