2 Voorts zond Da̱vid het volk uit: een derde+ onder de hand van Jo̱ab+ en een derde onder de hand van Abi̱saï,+ de zoon van Zeru̱ja, Jo̱abs broer,+ en een derde onder de hand van I̱ttai,+ de Gathiet. Toen zei de koning tot het volk: „Ook ík zal zonder mankeren met U uittrekken.”