25 Nu zei hij tot Bi̱dkar, zijn adjudant:+ „Neem hem op; werp hem op het stuk veld van de Jizreëliet Na̱both;+ want denk nog eens terug: Ik en gij reden spannen [paarden] achter zijn vader A̱chab aan, en Jehovah zelf heeft deze formele uitspraak+ tegen hem aangeheven: