48 En gij zult uw vijanden moeten dienen,+ die Jehovah op u zal afzenden, met honger+ en dorst en naaktheid en gebrek aan alles; en hij zal u stellig een ijzeren juk op uw hals leggen, totdat hij u verdelgd heeft.+
22 En het toekomstige geslacht, UW zonen die na U zullen opstaan, zal stellig zeggen, ook de buitenlander die uit een ver land zal komen, ja, [wanneer] zij de plagen van dat land hebben gezien en zijn kwalen waarmee Jehovah het ziek gemaakt heeft,+
12 Uiteindelijk ging Jo̱jachin, de koning van Ju̱da, uit tot de koning van Ba̱bylon,+ hij met zijn moeder+ en zijn dienaren en zijn vorsten en zijn hofbeambten; en de koning van Ba̱bylon nam hem ten slotte [gevangen] in het achtste+ jaar dat hij koning was.
11 Ten slotte bracht Jehovah de legeroversten die tot de koning van Assy̱rië+ behoorden tegen hen,+ en zo namen zij Mana̱sse gevangen in de spelonken+ en bonden+ hem met twee koperen boeien en voerden hem naar Ba̱bylon.