13In het drieëntwintigste jaar van Jo̱as,+ de zoon van Aha̱zia,+ de koning van Ju̱da, werd Jo̱ahaz,+ de zoon van Je̱hu,+ koning over I̱sraël te Sama̱ria, voor zeventien jaar.
23 In het vijftiende jaar van Ama̱zia, de zoon van Jo̱as, de koning van Ju̱da, werd Jero̱beam,+ de zoon van Jo̱as, de koning van I̱sraël, koning te Sama̱ria, voor eenenveertig jaar.
8 In het achtendertigste jaar van Aza̱rja,+ de koning van Ju̱da, werd Zachari̱a,*+ de zoon van Jero̱beam, koning over I̱sraël te Sama̱ria, voor zes maanden.
12 Dat was Jehovah’s woord+ dat hij gesproken had tot Je̱hu, toen hij zei:+ „Zelfs zonen+ tot in het vierde geslacht zullen voor u op de troon van I̱sraël zitten.” En zo geschiedde het ook.+
10 Want God is niet onrechtvaardig, zodat hij UW werk en de liefde die GIJ voor zijn naam hebt getoond doordat GIJ de heiligen hebt gediend*+ en blijft dienen, zou vergeten.+