14 Ík zal zijn vader worden,+ en híȷ́ zal mijn zoon worden.+ Wanneer hij verkeerd doet, dan wil ik hem terechtwijzen met de roede+ van mensen en met de slagen van de zonen van A̱dam.*
5 Tot wie van de engelen heeft hij bijvoorbeeld ooit gezegd: „Gij zijt mijn zoon; heden ben ík uw vader geworden”?+ En wederom: „Ík zal zijn vader worden, en híȷ́ zal mijn zoon worden”?+