15 Hierop zei Jo̱zua tot hen: „Indien gij een talrijk volk zijt, trek dan op naar het woud, en gij moet het voor u omhakken, daar in het land der Ferezieten+ en Refaïeten,+ omdat het bergland+ van E̱fraïm te eng voor u is geworden.”
19Nu gebeurde het in die dagen dat er geen koning in I̱sraël was.+ Het geschiedde dan dat een zekere leviet voor enige tijd in de meest afgelegen streken van het bergland van E̱fraïm+ vertoefde. Mettertijd nam hij zich uit Be̱thlehem+ in Ju̱da een bijvrouw+ tot echtgenote.