27 Nu geschiedde het zodra Da̱vid te Mahana̱ïm kwam, dat So̱bi, de zoon van Na̱has, uit Ra̱bba+ van de zonen van A̱mmon,+ en Ma̱chir,+ de zoon van A̱mmiël,+ uit Lo̱debar, en Barzi̱llai,+ de Gileadiet uit Ro̱gelim,+
31 En Barzi̱llai,+ de Gileadiet, daalde zelf uit Ro̱gelim af om met de koning naar de Jorda̱a̱n te trekken, ten einde hem naar de Jorda̱a̱n uitgeleide te doen.
7 En jegens de zonen van Barzi̱llai,+ de Gileadiet, dient gij liefderijke goedheid* te betrachten, en zij moeten onder degenen blijken te zijn die aan uw tafel eten;+ want zo zijn zij tot mij genaderd+ toen ik van voor het aangezicht van uw broer A̱bsalom de wijk nam.+