31 Jammer, o poort! Schreeuw het uit, o stad! Allen van u moeten versaagd worden, o Filiste̱a! Want uit het noorden komt een rook, en er is niemand die zich afzondert uit zijn gelederen.”+
15 Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Omdat de Filistijnen uit wraakzucht hebben gehandeld+ en zij zich uit wraakzucht bleven wreken met verachting in [de] ziel,* ten einde verderf te stichten,+ met een voor onbepaalde tijd durende vijandschap,+
8 En ik wil [de] inwoner uit A̱sdod afsnijden,+ en de houder van [de] scepter uit A̱skelon;+ en ik wil mijn hand doen terugkeren+ op E̱kron,+ en de overgeblevenen* van de Filistijnen moeten vergaan”,+ heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd.’
5 „Wee degenen die de zeestreek bewonen, de natie der Kerethieten!*+ Het woord van Jehovah is tegen ulieden. O Ka̱naän, het land van de Filistijnen, ik wil ook u verdelgen, zodat er geen bewoner zal zijn.+