15 En Jehovah, de God van hun voorvaders, bleef door bemiddeling van zijn boden herhaaldelijk* [waarschuwingen] tot hen zenden,+ omdat hij mededogen had met zijn volk+ en zijn woning.+
13 En nu, omdat GIJ al deze werken bleeft doen’, is de uitspraak van Jehovah, ’en ik tot U bleef spreken, vroeg op zijnde en sprekende,+ maar GIJ niet hebt geluisterd,+ en ik U bleef roepen, maar GIJ niet hebt geantwoord,+
3 „Vanaf het dertiende jaar van Josi̱a,+ de zoon van A̱mon, de koning van Ju̱da, en tot op deze dag, deze drieëntwintig jaar is het woord van Jehovah tot mij gekomen, en ik bleef tot ulieden spreken, vroeg op zijnde en sprekende, maar GIJ hebt niet geluisterd.+