9 Wie in deze stad blijft, zal sterven door het zwaard en door de hongersnood en door de pestilentie;+ maar wie er uitgaat en werkelijk overloopt naar* de Chaldeeën die U belegeren, zal in leven blijven en zijn ziel zal hem stellig ten buit worden.”’+
12 Zelfs tot Zedeki̱a,*+ de koning van Ju̱da, sprak ik overeenkomstig al deze woorden,+ door te zeggen: „Brengt UW hals onder het juk van de koning van Ba̱bylon en dient hem en zijn volk en blijft in leven.+