33 En farao Ne̱cho+ sloot hem ten slotte te Ri̱bla,+ in het land van Ha̱math, in boeien,+ opdat hij niet te Jeru̱zalem zou regeren,* en legde het land toen een boete op+ van honderd* talenten zilver+ en een talent goud.+
21 En de koning van Ba̱bylon sloeg hen toen neer+ en bracht hen ter dood te Ri̱bla, in het land van Ha̱math.+ Zo ging Ju̱da in ballingschap, weg van zijn bodem.+