3 Jehovah, uw God, ook uw gevangenen* moet terugvoeren+ en u barmhartigheid moet betonen+ en u weer moet bijeenbrengen uit alle volken waarheen Jehovah, uw God, u heeft verstrooid.+
3 „En ikzelf zal het overblijfsel van mijn schapen bijeenbrengen uit al de landen waarheen ik ze verdreven had,+ en ik wil ze terugbrengen naar hun weidegrond,+ en ze zullen stellig vruchtbaar zijn en tot velen worden.+
13 En ik wil hen uitleiden+ uit de volken en hen bijeenbrengen uit de landen en hen op hun grond brengen+ en hen weiden op de bergen van I̱sraël, bij de stroombeddingen en bij alle woonplaatsen van het land.+
21 En spreek tot hen: ’Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: „Ziet, ik neem de zonen van I̱sraël weg van onder de natiën waarheen zij gegaan zijn, en ik wil hen van rondom bijeenbrengen en hen op hun grond brengen.+
11 En de zonen van Ju̱da en de zonen van I̱sraël zullen stellig worden bijeengebracht tot een eenheid*+ en zullen werkelijk één hoofd voor zich aanstellen en optrekken uit het land,+ want groot zal de dag van Ji̱zreël*+ zijn.