4 Ik dan zal Farao’s hart inderdaad verstokt laten worden,+ en hij zal hen stellig najagen en ik zal door bemiddeling van Farao en al zijn strijdkrachten heerlijkheid voor mijzelf verkrijgen;+ en de Egyptenaren zullen stellig weten dat ik Jehovah ben.”+ Bijgevolg deden zij precies zo.
19 En nu, o Jehovah, onze God,+ red ons+ alstublieft uit zijn hand, opdat alle koninkrijken van de aarde mogen weten dat gij, o Jehovah, alléén God zijt.”+
23 ’En ik zal mijn grote naam stellig heiligen,*+ die onder de natiën werd ontheiligd, die GIJ in hun midden hebt ontheiligd; en de natiën zullen moeten weten dat ik Jehovah ben’,+ is de uitspraak van de Soevereine Heer Jehovah, ’wanneer ik voor hun ogen onder U word geheiligd.+
21 ’En ik wil mijn heerlijkheid onder de natiën stellen; en alle natiën zullen mijn oordeel moeten zien dat ik heb voltrokken+ en mijn hand die ik onder hen heb geplaatst.+