26 En hij ging zeer verfoeilijk handelen door de drekgoden+ achterna te lopen, naar al wat de Amorieten hadden gedaan, die Jehovah van voor het aangezicht der zonen van I̱sraël verdreef.’”+

9 En zij luisterden niet,+ maar Mana̱sse bleef hen verleiden om nog meer kwaad te doen+ dan de natiën+ die Jehovah van voor het aangezicht van de zonen van I̱sraël verdelgd had.

9 En zodra deze dingen afgedaan waren, traden de vorsten+ op mij toe en zeiden: „Het volk I̱sraël en de priesters en de levieten hebben zich niet afgezonderd+ van de volken der landen wat hun verfoeilijkheden betreft,+ namelijk de Kanaänieten,+ de Hethieten,+ de Ferezieten,+ de Jebusieten,+ de Ammonieten,+ de Moabieten,+ de Egyptenaren+ en de Amorieten.+