Psalmen
3 Hoe lang zullen de goddelozen, o Jehovah,+
Hoe lang zullen de goddelozen, ja zij, uitbundige vreugde hebben?+
4 Zij laten maar [woorden] opborrelen, zij blijven maar onbeteugeld spreken;+
Alle beoefenaars van wat schadelijk is, blijven maar pochen over zichzelf.+
8 Begrijpt [toch], GIJ redelozen onder het volk;+
En GIJ verstandelozen, wanneer zult GIJ enig inzicht hebben?+
11 Jehovah weet de gedachten der mensen,* dat ze als een ademtocht zijn.+
12 Gelukkig is de fysiek sterke man* die gij corrigeert,+ o Jah,
En die gij uit uw eigen wet onderwijst,+
13 Om hem rust te geven van dagen van rampspoed,+
Totdat voor de goddeloze een kuil wordt gedolven.+
15 Want de rechterlijke beslissing zal zelfs tot rechtvaardigheid wederkeren,+
En alle oprechten van hart zullen er gevolg aan geven.
16 Wie zal voor mij opstaan tegen de boosdoeners?+
Wie zal het voor mij opnemen tegen de beoefenaars van wat schadelijk is?+
17 Indien Jehovah mij niet tot hulp was geweest,+
Zou mijn ziel weldra in stilte verblijf hebben gehouden.+
18 Wanneer ik zei: „Mijn voet zal zich stellig onvast bewegen”,+
Was het uw liefderijke goedheid, o Jehovah, die mij bleef schragen.+
19 Wanneer mijn verontrustende gedachten vele werden binnen in mij,+
Waren het uw vertroostingen die mijn ziel gingen strelen.+
20 Zal de troon die onheilen veroorzaakt, een bondgenoot zijn van u,+
Terwijl die moeite beraamt op gezag der verordening?+