Psalmen
2 Moogt gij in uw rechtvaardigheid mij bevrijden en mij ontkoming verschaffen.+
Neig uw oor tot mij en red mij.+
3 Word mij tot een rotsvesting waar ik voortdurend kan binnengaan.+
Gij moet gebieden mij te redden,+
Want gij zijt mijn steile rots en mijn vesting.+
4 O mijn God, verschaf mij ontkoming uit de hand van de goddeloze,+
Uit de handpalm van de onrechtpleger en verdrukker.+
5 Want gij zijt mijn hoop,+ o Soevereine Heer Jehovah, mijn vertrouwen vanaf mijn jeugd.+
6 Op u heb ik gesteund vanaf de buik;+
Gij zijt het die mij zelfs van de inwendige delen van mijn moeder hebt gescheiden.+
In u is voortdurend mijn lof.+
9 Werp mij niet weg ten tijde van de ouderdom;+
Verlaat mij niet juist wanneer mijn kracht het begeeft.+
10 Want mijn vijanden hebben met betrekking tot mij gezegd,+
En juist zij die op mijn ziel loeren, hebben te zamen raad uitgewisseld,+
11 Zeggend: „God zelf heeft hem verlaten.+
Achtervolgt en grijpt hem, want er is geen bevrijder.”+
13 Mogen beschaamd worden, mogen aan hun eind komen, wie mijn ziel weerstaan.+
Mogen met smaad en schande zich overdekken wie rampspoed voor mij zoeken.+
15 Mijn eigen mond zal uw rechtvaardigheid verhalen,+
De gehele dag uw redding,+
Want ik ben de getallen [daarvan] niet te weten gekomen.+
16 Ik zal komen in grootse macht,+ o Soevereine+ Heer Jehovah;
Ik zal uw rechtvaardigheid vermelden, de uwe alleen.+
17 O God, gij hebt mij onderwezen vanaf mijn jeugd,+
En tot nu toe blijf ik over uw wonderwerken vertellen.+
18 En zelfs tot in de ouderdom en grijsheid, o God, verlaat mij niet,+
Totdat ik over uw arm kan vertellen aan het geslacht,+
Aan allen die nog komen zullen, over uw macht.+
19 Uw rechtvaardigheid, o God, [reikt] tot den hoge;+
Wat de grote dingen betreft die gij hebt gedaan,+
O God, wie is er als gij?+
20 Want gij hebt mij* vele benauwdheden en rampspoeden doen zien,+
Moogt gij mij weer levend maken;+
En moogt gij mij weer uit de waterdiepten* van de aarde doen opkomen.+
22 Ook ik, ik zal u prijzen op een instrument dat snaren heeft,+
Betreffende uw waarachtigheid, o mijn God.+
Ik wil u bezingen met melodieën op de harp, o Heilige I̱sraëls.+