Psalmen
Een melodie. Een lied bij de inwijding van het huis.+ Van Da̱vid.
30 Ik zal u verhogen, o Jehovah,* want gij hebt mij omhooggetrokken+
En gij hebt niet toegelaten dat mijn vijanden zich over mij verheugen.+
2 O Jehovah,* mijn God, ik schreeuwde tot u om hulp, en gij hebt mij toen genezen.+
3 O Jehovah, gij hebt mijn ziel uit Sjeo̱o̱l* zelf doen opkomen;+
Gij hebt mij in het leven gehouden, opdat ik niet in de kuil zou afdalen.+
4 Bezingt Jehovah* met melodieën, o GIJ zijn loyalen,+
Brengt dank aan zijn heilige gedachtenis;*+
5 Want onder zijn toorn te zijn, is voor een ogenblik,+
Onder zijn goede wil te zijn, is voor het hele leven.+
In de avond kan geween zijn intrek nemen,+ maar in de morgen is er vreugdegeroep.+
6 Wat mij betreft, ik heb in mijn onbezorgdheid gezegd:+
„Nimmer zal ik aan het wankelen worden gebracht.”+
7 O Jehovah,* in uw goede wil hebt gij mijn berg in sterkte doen staan.+
Gij hebt uw aangezicht verborgen; ik geraakte ontsteld.+