7 Als een van je broeders arm wordt in een van de steden in het land dat Jehovah, je God, je geeft, wees dan niet harteloos of gierig tegenover je arme broeder.+
10 Je moet dus gul voor hem zijn+ en je* moet zonder tegenzin aan hem geven, want Jehovah, je God, zal om die reden alles zegenen wat je doet en onderneemt.+
38 Blijf geven,+ dan zal aan jou gegeven worden.+ Een goed gevulde, stevig aangedrukte, geschudde en overvolle maat zal in je schoot worden gestort. Want met de maat waarmee jij meet, zul je gemeten worden.’
17 Maar als iemand voldoende bezittingen heeft en ziet dat zijn broeder gebrek lijdt maar toch weigert medegevoel met hem te tonen, hoe kan de liefde voor God dan in hem blijven?+