GANGREEN.
Weefselversterf in een lichaamsdeel, zoals in een teen of voet; koudvuur.
De apostel Paulus gebruikt het woord „gangreen” in figuurlijke zin en doelt daarmee op het verbreiden van een valse leer en op „holle klanken waardoor wat heilig is geweld wordt aangedaan”. Hij beklemtoont het gevaar hiervan voor de hele gemeente door te zeggen: „Want zij zullen tot steeds meer goddeloosheid voortgaan en hun woord zal zich verbreiden als gangreen.” Vervolgens haalt hij voorbeelden aan: „Tot hen behoren Hymeneüs en Filetus. Dezen zijn van de waarheid afgeweken door te zeggen dat de opstanding reeds is geschied; en zij ondermijnen het geloof van sommigen” (2 Tim. 2:16-18). Aangezien Paulus de gemeente reeds eerder vergeleken heeft met een lichaam dat vele leden heeft — voeten, handen enz. (1 Kor. hfdst. 12) — wordt door het zinnebeeldige gebruik van gangreen en het gevaar dat dit voor het menselijk lichaam oplevert, sterk de nadruk gelegd op de noodzaak om valse leer en goddeloze spraak uit de christelijke gemeente te bannen.