Mijn doel in het leven nastreven
Zoals A.E. Wicke dit heeft verteld
„HOE zal ik den HERE vergelden al zijn weldaden jegens mij?” (Ps. 116:12) Deze vraag zou ik mijzelf heel goed kunnen stellen nu ik in een gerieflijk zendingshuis op het eiland Penang, in de Maleise Federatie, achter mijn schrijfbureau zit en mijn levensgebeurtenissen de revue laat passeren. Het is een heel druk leven geweest, dat mij in vele verschillende plaatsen heeft gebracht waar ik talloze onverdiende voorrechten en zegeningen heb genoten. Hoe dankbaar kan ik zijn dat ik toen ik nog jong was de volle-tijddienst voor Jehovah tot mijn doel in het leven heb gemaakt! Sta mij toe u te vertellen hoe ik tot dit verstrekkende besluit ben gekomen.
In 1930 — toen ik twintig was — kwam ik voor het eerst met Jehovah’s getuigen in contact. Mijn godvrezende ouders hadden mij in de lutherse godsdienst grootgebracht en mij liefde en respect voor de bijbel bijgebracht, doch op dat moment had religie nu niet bepaald mijn belangstelling. Een vriend nodigde mij evenwel uit voor een op platen opgenomen lezing van rechter Rutherford welke in een stadstheater te Sydney, in Australië, ten gehore gebracht zou worden. Terwijl wij zo zaten te wachten totdat de lezing zou beginnen, stopte een ijverige bijbelonderzoeker mij een exemplaar van De Wachttoren in de hand, die toen nog de ondertitel „Aankondiger van Christus’ tegenwoordigheid” droeg. Ik moet bekennen dat dit mij bevooroordeeld maakte, waardoor ik de lezing ook niet bijzonder waardeerde. Hoe kon iemand nu zeggen dat Christus tegenwoordig was? Door het lezen van het boek Schepping verkreeg ik een ontvankelijke geest en ging ik de aangelegenheid onbevooroordeeld onderzoeken. Het duurde niet lang of ik was er volledig van overtuigd dat dit de waarheid was. Ik sloot mij dadelijk bij een studiegroep aan en bezocht de geregelde gemeentevergaderingen, waardoor ik mijn kennis en begrip vergrootte.
Dat mijn belangstelling voor religie wederom was opgewekt, deed mijn familie tamelijk verbaasd staan. Mijn vader, die van mening was dat ik dwaalde, gaf mij het ene pamflet na het andere te lezen. Hoe meer ik deze zogenaamde „ontmaskeringen” van onze geloofsovertuigingen echter onderzocht, des te meer werd mijn geloof in de waarheid bevestigd.
DE KEUZE VAN EEN CARRIÈRE
Mijn voornaamste belangstelling ging echter naar nog iets anders uit: ik legde mij op de muziek toe en had mijn ambities erop gericht om componist en dirigent te worden. In 1931 deed er zich een gelegenheid voor mij voor om naar mijn geboorteland terug te keren en mijn studiën te München, in Duitsland, voort te zetten. Daar wierp ik mij volkomen op de muziek, ofschoon ik het samenkomen met Jehovah’s getuigen — zowel in vergaderingbezoek als voor de velddienst — niet naliet en waardevolle raadgevingen en onderwijzingen van de energieke gemeentedienaar, J. Koelbl, ontving. Ik merkte steeds meer dat mijn genegenheden verdeeld waren: enerzijds had ik liefde voor muziek en anderzijds voor de waarheid. Door een inspirerende lezing van een bezoekende dienaar werden mijn ogen ten slotte geopend. Hij toonde duidelijk aan dat twee werelden met elkaar in strijd waren, Satans oude stervende wereld contra Jehovah’s zegevierende Nieuwe Wereld onder Christus Jezus de Koning. Waarheen zouden mijn wereldse ambities mij leiden? „Wat zou het een mens baten, als hij de gehele wereld won, maar schade leed aan zijn ziel?” (Matth. 16:26) Wat was de keuze eenvoudig. Onmiddellijk droeg ik mij aan Jehovah op en werd het besluit om de volle-tijd-dienst tot mijn doel in het leven te maken, in mijn hart geboren.
Daar ik een uitnodiging had ontvangen om op het bijkantoor van het Wachttorengenootschap te Strathfield dienst te verrichten, keerde ik naar Australië terug, waardoor ik als gevolg van Jehovah’s onverdiende goedgunstigheid aan de verschrikkelijke vervolgingen ontkwam die onze broeders en zusters enkele maanden later in Duitsland ondergingen. In november 1932 begon aldus mijn carrière als een volle-tijd-dienaar in Jehovah’s organisatie. Vier interessante jaren waarin ik op het kantoor, op verschillende afdelingen werkte, volgden. In 1937 werd ik vervolgens naar Singapore gezonden om daar in het depot van het Genootschap te werken en onder de uit vele rassen bestaande en vele religiën aanhangende bevolking van deze stad getuigenis te geven. Het was een fascinerende toewijzing. Na verloop van tijd ontving ik niet alleen het voorrecht om vele plaatsen in de Maleise Federatie te bezoeken, maar ook in India, Burma en Indonesië.
PIONIERSDIENST IN DE MALEISE FEDERATIE
In 1939 besloot ik te trouwen. Er werd een broeder gezonden om mijn plaats op het kantoor van het Genootschap in te nemen, waarna ik mij voor de eerste maal in de rijen der pioniers bevond. Hoe zou het mij vergaan? Eerst sloot ik mij bij een Duitse pionier aan, broeder Kurt Gruber, die in Penang werkte, ongeveer 800 km ten noorden van Singapore. Na het gerieflijke leven dat ik in het huis van het Genootschap had geleid, betekende dit een heel wat moeilijker bestaan, want ik woonde nu in een kleine Chinese hotelkamer zonder modern comfort, waar ik genoegen moest nemen met Chinees voedsel en onaangename luchtjes en geluiden, terwijl ik voortdurend erg in de tropische hitte transpireerde. Deze dingen waren echter geen van alle van belang. De vreugde om dagelijks in de velddienst uit te trekken en vele mensen van goede wil van verschillende rassen — Chinezen, Indiërs, Maleiers, Euraziërs, Europeanen, enzovoorts — aan te treffen die blij waren de Koninkrijksboodschap te vernemen en die graag lectuur namen waarin deze werd verklaard, terwijl ik vaak van hun gastvrijheid genoot, woog verre tegen het ongemak op. Terzelfder tijd was ik mij zowel van een grotere mate van vrijheid als van verantwoordelijkheid bewust, daar ik besefte dat mij een gebied was toevertrouwd en dat ik er verantwoordelijk voor was dat de boodschap aan alle mensen die zich erin bevonden — zowel aan rijk als arm, aan hooggeplaatste en eenvoudige mensen en ongeacht hun ras of religie — werd aangeboden. Dit besef hielp mij inzien wat een groot voorrecht het is om pionier te mogen zijn.
Nadat ik mij de pioniersdienst wat meer had eigen gemaakt, trof ik regelingen dat mijn aanstaande vrouw zich bij mij zou voegen. Daar ook zij reeds vele jaren volle-tijd-dienst had verricht, was ik er zeker van dat zij de pioniersdienst graag in de Maleise Federatie zou willen voortzetten. Slechts enkele dagen na het uitbreken van de tweede Wereldoorlog kwam zij in Singapore aan. Samen kamden wij systematisch ons gebied uit. Wij leerden voldoende Maleis om een goed getuigenis te geven aan degenen die geen Engels konden spreken en verspreidden aldus vele duizenden stuks lectuur.
HET WERK VERBODEN
De tijd draaide door. In januari 1941 ontvingen wij het nieuws dat het werk in Australië was verboden. Gelijktijdig werden de meeste van onze publikaties in de kroonkolonie Singapore verboden en kort daarna ook in de staten van de Maleise Federatie. Wij bevonden ons in een dorpje op het platteland. Toen wij op een avond thuiskwamen, troffen wij een politieagent aan die ons opwachtte om onze bijbelse lectuur verbeurd te verklaren. Wij hebben nog een korte tijd in een iets zuidelijker gelegen gebied gewerkt totdat het werk in het gehele land was verboden. Toen bleef er voor ons niets anders over dan naar Singapore terug te keren.
Wij gingen een tijdlang verder met het werk door alleen maar de bijbel te gebruiken. De regering wilde ons echter niet langer toestaan in het land te blijven. Pogingen om naar India, Burma, Siam, Hong Kong, Java of de Filippijnen overgeplaatst te worden, hadden geen van alle succes, zodat wij in juli 1941 met tegenzin naar Australië koers zetten, zonder te weten dat wij aldus aan de Japanse veldtocht in zuidelijke richting, die minder dan vijf maanden later begon, ontkwamen.
In 1943 werd een aantal van onze broeders die een belangrijke positie bekleedden, naar verscheidene dorpjes uitgewezen waar zij gevangen werden gehouden zonder bezoek te mogen ontvangen. Ik werd naar Taree, N.Z.W., verbannen. Niet lang hierna sloot mijn vrouw zich bij mij aan en pionierden wij in deze stad, waar wij veel belangstelling aantroffen en een aantal huisbijbelstudiën oprichtten. Tot onze vreugde zijn vele van deze mensen verkondigers geworden, terwijl een gezin van drie personen zich later bij de rijen der pioniers heeft aangesloten. Hierna volgde de overwinning voor het Hooggerechtshof en werden de verbodsbepalingen opgeheven.
DIENST IN AUSTRALIË
Na enige maanden op het kantoor van het Genootschap aan het reorganiseren van het werk meegeholpen te hebben, werden wij als speciale pioniers naar Dubbo, N.Z.W., gestuurd. Hier hadden wij met een verschroeiende hitte, zandstormen en vliegen te kampen, hetgeen werd afgewisseld door koude en regen. Wij bewerkten de stad — en een groot gebied daaromheen met boerderijen en schapenstations — op de fiets, die beladen was met een grammofoon, platen en boeken. Het was zeer vermoeiend, maar Jehovah zegende ons met vele aanmoedigende ervaringen en wij hadden het voorrecht daar voor een kleine Koninkrijkszaal te zorgen welke, naar ik geloof, tot op deze dag nog steeds wordt gebruikt. Onze volgende toewijzing was Wagga, N.Z.W., waar wij ongeveer achttien maanden verbleven om de plaatselijke gemeente op te bouwen en te sterken.
Hierna, namelijk in 1947, volgde een gedenkwaardig congres in Sydney ter gelegenheid van het eerste bezoek van Broeder Knorr aan Australië, gedurende welk congres wij in de gelegenheid werden gesteld om een voorlopige aanvraag voor Gilead in te dienen. Kort hierna werden wij aangesteld om in Victoria kringdienst te verrichten. Hoe waardeerden wij onze grotere dienstvoorrechten, hoewel wij ons vaak van onze tekortkomingen bewust waren! Negen maanden later kwam de opwindende dag waarop wij onze uitnodiging voor Gileads elfde klas ontvingen.
TERUG NAAR SINGAPORE
Zouden wij in staat zijn om de cursus goed te doorlopen? Wij ontvingen een heel passend bericht van een familielid, die ons met Filippenzen 4:13 aanmoedigde: „Ik vermag alle dingen in Hem, die mij kracht geeft.” Wij zouden er niet door onze eigen kracht in slagen, maar met Jehovah’s hulp en door zijn onverdiende goedgunstigheid. Gilead bleek een onvergetelijke ervaring te zijn. Wij hebben van elke minuut ervan genoten, terwijl wij ons zeer goed van de goede opleiding, raad en onderwijzingen bewust waren. Hoe vlug brak de dag aan waarop wij ons diploma ontvingen! Welk gebied zouden wij als toewijzing ontvangen? Terug naar Singapore! Wij waren verrukt. Na vier maanden in het schitterende Colorado kringdienst verricht te hebben, sloten wij ons bij vier afgestudeerden van onze klas aan en scheepten wij ons in om naar Singapore te vertrekken, waar wij na een lange maar zeer interessante reis in maart 1949 arriveerden. Wij werden hartelijk door de twee Canadese zendelingen die zich daar reeds bevonden, verwelkomd.
De huisvesting vormde een heel probleem, maar ten slotte slaagde het Genootschap erin een mooi huis te kopen en wenden wij aan ons nieuwe leven als leden van een zendelingengezin. Spoedig hadden wij onze handen vol aan de vele huisbijbelstudiën die wij gemakkelijk konden oprichten, vooral onder de jongere ontwikkelde Chinezen en Indiërs, en toen sommigen naar de vergaderingen begonnen te komen en aan de velddienst begonnen deel te nemen, begon de gemeente te groeien. Wat een verschil met het werk van tien jaar geleden! Het was nu een kwestie van geregeld planten en water geven. In het begin leek het alsof de groei erg snel zou gaan; al gauw bemerkten wij echter dat vele „planten” nog lang tedere zorg nodig hadden voordat ze rijp waren en vruchten konden dragen. Sommigen schenen een tijdlang prachtige vorderingen te maken, terwijl zij zelfs aan de velddienst begonnen deel te nemen, maar tot onze grote teleurstelling wendden zij zich later weer naar de attracties van de oude wereld. Wij leerden derhalve geduldig en volhardend te zijn, en onze vereende krachtsinspanningen werden met een gestadige vooruitgang beloond. Wat een vreugde was het om een van de eersten aan wie ik studie heb gegeven, een jonge Chinees, die het boeddhisme aanhing en niets van de bijbel afwist, een ijverige bijbelstudent te zien worden die vorderingen maakte, aan de vergaderingen en de velddienst deelnam en zich tot een rijpe broeder ontwikkelde! Op het moment is hij de opziener van de gemeente te Singapore.
GROEI IN PENANG
In 1955, toen wij nog maar pas na een bezoek aan Australië in Singapore terug waren, werden wij blij verrast met een nieuwe toewijzing naar het schitterende Penang. Twee Chinese schoolmeisjes, die als boeddhisten waren grootgebracht en bijna zonder hulp — eenvoudig door „De waarheid zal u vrijmaken” te lezen — tot een kennis der waarheid waren gekomen, hadden een Macedonische roep doen horen. Zij hadden leiding en training nodig en het was ons gelukkige voorrecht om hierin te voorzien. Er werd een gemeente opgericht en ik werd als opziener aangesteld. Er werden geregelde activiteiten ingesteld en wij vergaderden in een particulier schooltje totdat wij, ongeveer een jaar later, een zendingshuis konden betrekken en als centrum voor theocratische expansie voor een Koninkrijkszaal zorgden.
De mensen in Penang bleken erg conservatief en zeer aan boeddhistische en andere tradities verknocht te zijn. Toch troffen wij vooral onder de jongere generatie velen aan die graag de bijbel wilden bestuderen. De grootste moeilijkheid is niet zozeer de waarheid in hun hoofd te krijgen, maar die een plaatsje in hun hart te geven. Vele studiën bij mensen die aanvankelijk goede vorderingen schenen te maken, zijn op een teleurstelling uitgelopen. Een aantal van hen zijn echter actieve getuigen geworden en hebben hun leven aan Jehovah opgedragen, waartoe ook de twee hierboven genoemde meisjes behoren, die nadat zij hun schoolstudie hadden voltooid, het voorrecht inzagen om hun doel in het leven als pioniers na te jagen. Tot onze grote vreugde werden zij uitgenodigd om Gileads eenendertigste klas te bezoeken. En dit is niet het enige, want ten gevolge van de edelmoedigheid van onze broeders en zusters werd onze vreugde volledig toen wijzelf aanwezig waren om hen op 27 juli 1958, ter gelegenheid van de onvergetelijke internationale ’Goddelijke wil’-vergadering in de stad New York, hun diploma in ontvangst te zien nemen. Terloops zij opgemerkt dat er op de grootste vergadering die wij tot op die tijd hadden bezocht, slechts iets meer dan 7000 aanwezigen waren geweest. Thans behoorden wij echter tot een grote menigte van meer dan een kwart miljoen personen. Het is moeilijk om onder woorden te brengen hoe wij ons toen voelden en hoe groot onze dankbaarheid jegens Jehovah was voor al zijn goedheid.
Onze terugreis naar de Maleise Federatie voerde ons over Europa. Overal waarheen wij gingen, werden wij door de broeders en zusters van de Nieuwe-Wereldmaatschappij verwelkomd. Wat een voorrecht om tot zulk een wonderbaarlijke familie te mogen behoren! In München werden wij door niemand anders dan de nog steeds energieke en actieve broeder Koelbl en zijn vrouw, onder wier leiding ik mijn doel in het leven was begonnen na te streven, gastvrij ontvangen — een hoogst aangename reünie na zesentwintig jaar.
EINDELOZE VOORRECHTEN
De voorrechten in Jehovah’s volle-tijd-dienst schijnen eindeloos te zijn. Wij waren nog maar nauwelijks in Penang teruggekeerd of ik ontving een aanstelling als districtsdienaar. Gedurende de afgelopen achttien maanden heb ik mijn geregelde zendingswerk derhalve verscheidene malen kort onderbroken om de verschillende kringvergaderingen in de Maleise Federatie en Singapore te bedienen, terwijl ik ook een bezoek van een maand aan Borneo heb gebracht om de verspreid wonende broeders en zusters en mensen van goede wil aldaar — van wie sommigen al verscheidene jaren in het geheel geen contact met de organisatie hadden gehad — van dienst te zijn.
In Penang zelf groeit de gemeente geleidelijk aan zowel in rijpheid als in aantallen. Het heeft ons speciaal vreugde geschonken dat gedurende de vier jaar dat wij er hebben gewerkt, zeven anderen ons voorbeeld hebben gevolgd en de pioniersdienst als hun beroep hebben aanvaard.
Wanneer ik nu terugkijk, kan ik haast niet geloven dat er al achtentwintig jaren zijn voorbijgegaan sinds ik de volle-tijd-dienst op mij nam. Daar ze vervuld zijn geweest van theocratische activiteiten, zijn ze gewoon voorbijgevlogen. Het is waar dat wij in die tijd ook hard hebben moeten aanpakken en vele verantwoordelijkheden hebben moeten dragen. Er zijn ook beproevingen geweest wanneer de zaken niet verliepen als wij wel wilden. Wij kunnen echter beslist de juistheid van Filippenzen 4:13 onderstrepen. Wij hebben geleerd naar Jehovah op te zien en op hem te vertrouwen. Ik heb er nooit een moment spijt van gehad dat ik alle wereldse ambities opzij heb gezet. De vreugden en zegeningen die ik in de dienst van onze Koning der Nieuwe Wereld heb ondervonden, hebben alles wat deze wereld zou kunnen bieden, verre overtroffen. Nu wij zo’n vijftien jaar in de Maleise Federatie hebben doorgebracht, zijn wij ons er thuis gaan voelen. Wij houden van het zendingswerk en wij houden van onze toewijzing. Het is ons oprechte verlangen dat Jehovah ons zal blijven gebruiken om zijn gelukkige, vredige en verenigde gezin in dit gedeelte van het veld uit te breiden.
Bent u een jongeman of een jonge vrouw die zich aan Jehovah heeft opgedragen maar nog niet een beslissing heeft genomen ten aanzien van de carrière die u wilt gaan volgen? Laat mij u dan aansporen de pioniersdienst te kiezen en het tot het doel in uw leven te maken een groter aandeel aan Jehovah’s rechtvaardiging te hebben. Wat mij betreft, „Hoe zal ik den HERE vergelden al zijn weldaden jegens mij?” Met de psalmist wil ik antwoorden: „Aan u zal ik het offer van dankzegging brengen en de naam van Jehovah zal ik aanroepen. Ik zal mijn beloften aan Jehovah betalen, ja, in de tegenwoordigheid van zijn gehele volk.” — Ps. 116:12; vs. 17, 18, NW.