Een blik op enkele wonderen van Jezus
ALS u het woord „wonder” hoort, hoe reageert u dan? Vindt u dat wonderen tot de dingen behoren die mensen in deze tijd niet kunnen aanvaarden? Dit is een populaire zienswijze.
De bijbel, die door honderden miljoenen mensen als het geïnspireerde Woord van God wordt aanvaard, maakt echter melding van talloze wonderen die door goddelijke macht werden teweeggebracht. De wonderen die door Jezus Christus werden verricht, nemen hieronder een speciale plaats in.
Kunnen deze bijbelse verslagen van wonderen die duizenden jaren geleden hebben plaatsgevonden, mensen thans tot voordeel strekken? Een blik op enkele van Jezus’ wonderen kan ons helpen deze vraag te beantwoorden.
WONDERBARE GENEZINGEN
Jezus verrichtte zulke bijzondere genezingen dat deze in de gehele menselijke geschiedenis hun weerga niet hebben gevonden. Werden deze daden opgeluisterd door bijgelovige ceremoniën, vurige toespraken of het houden van collectes, zoals met hedendaagse „gezondbidders” het geval is? Laten wij eens beschouwen wat er in het jaar 33 G.T. gebeurde, toen Jezus voor het laatst naar Jeruzalem reisde:
„Terwijl hij naar Jeruzalem ging, trok hij midden door Samaria en Galiléa. En toen hij een zeker dorp binnenging, kwamen hem tien melaatsen tegemoet, maar zij bleven in de verte staan. En zij verhieven hun stem en zeiden: ’Jezus, Onderwijzer, wees ons barmhartig!’ En toen hij hen gewaar werd, zei hij tot hen: ’Gaat u aan de priesters laten zien.’ Het geschiedde dan, terwijl zij heengingen, dat zij werden gereinigd.” — Luk. 17:11-14.
Er is niets spectaculairs in het verslag van dit wonder. Gewoon het eenvoudige gebod dat de melaatse mannen zich aan de priesters moesten laten zien. Hun genezing vond onderweg plaats, zonder dat Jezus hierbij aanwezig was. Bij andere gelegenheden verrichtte de Zoon van God overeenkomstige wonderbare genezingen vanaf een afstand. — Matth. 8:5-13; Joh. 4:46-54.
In Johannes 9:1-7 treffen wij een ongekend voorbeeld van een wonderbare genezing aan:
„In het voorbijgaan nu zag hij een mens die blind was van zijn geboorte af. En zijn discipelen vroegen hem: ’Rabbi, wie heeft gezondigd, deze man of zijn ouders, dat hij blind werd geboren?’ Jezus antwoordde: ’Noch deze man noch zijn ouders hebben gezondigd, maar het is geschied opdat de werken Gods in zijn geval openbaar gemaakt zouden worden. . . .’ Nadat hij deze dingen had gezegd, spuwde hij op de grond en maakte met het speeksel slijk, en hij deed zijn slijk op de ogen van de man en zei tot hem: ’Ga u wassen in het waterbekken van Silóam’ (hetgeen wordt vertaald met ’Uitgezonden’). Hij dan ging heen en waste zich, en kwam ziende terug.”
Heeft Jezus werkelijk aangeboren blindheid genezen? Indien niet, dan zou dit voor de Farizeeën, die religieuze tegenstanders van Jezus waren, een prachtige gelegenheid geweest zijn om de hele episode te loochenen en hem als een bedrieger aan de kaak te stellen. Maar hebben zij dit gedaan?
Het evangelieverslag vervolgt met te zeggen: „De joden geloofden echter niet aangaande hem dat hij blind was geweest en ziende was geworden, totdat zij de ouders hadden geroepen van de man die ziende was geworden. En zij vroegen hun: ’Is dit uw zoon, die volgens uw zeggen blind geboren is? Hoe komt het dan dat hij op het ogenblik ziet?’ Toen gaven zijn ouders ten antwoord: ’Wij weten dat dit onze zoon is en dat hij blind is geboren. Maar hoe het komt dat hij nu ziet, weten wij niet, of wie zijn ogen heeft geopend, weten wij niet.’” — Joh. 9:18-21.
Toen de man die ziende was geworden, door de Farizeeën werd ondervraagd, antwoordde hij: „Dit is stellig een wonder, dat gij niet weet vanwaar hij is, en toch heeft hij mijn ogen geopend. . . . Van oudsher heeft men nog nooit gehoord dat iemand de ogen van een blindgeborene heeft geopend. Als deze man niet van God was, zou hij in het geheel niets kunnen doen.” — Joh. 9:30-33.
Niets in dat verslag duidt op enigerlei wijze op een verdichtsel. Er zijn geen mythische details. In plaats daarvan wordt er melding gemaakt van personen, plaatsen en gesprekken die kenmerkend zijn voor het Palestina gedurende de eerste eeuw G.T.
DE DODEN KEREN TOT HET LEVEN TERUG
Van al Jezus’ wonderen traden de gevallen waarin hij de doden opwekte wel het meest op de voorgrond. De bijbel vermeldt drie opstandingen die door Jezus werden verricht. De eerste vond te Naïn in Galilea plaats en betrof de enige zoon van een weduwe. Wij lezen:
„Toen hij . . . in de nabijheid van de stadspoort [van Naïn] kwam, zie! daar werd een dode uitgedragen, de eniggeboren zoon van zijn moeder. Bovendien was zij weduwe. Er was ook een talrijke schare uit de stad bij haar. En toen de Heer haar gewaar werd, werd hij met medelijden jegens haar bewogen en hij zei tot haar: ’Houd op met wenen.’ Vervolgens trad hij naderbij en raakte de baar aan, en de dragers bleven staan, en hij zei: ’Jongeman, ik zeg u: Sta op!’ En de dode ging overeind zitten en begon te spreken, en hij gaf hem aan zijn moeder.” — Luk. 7:11-15.
Ook wekte Jezus het dochtertje op van Jaïrus, een van de presiderende dienaren van de synagoge te Kapérnaüm (Matth. 9:18-26; Mark. 5:21-43; Luk. 8:40-56). De indrukwekkendste opstanding die Jezus verrichtte, was die van zijn intieme vriend Lazarus. In het Evangelie volgens Johannes wordt dit als volgt beschreven:
„Bij zijn aankomst dan bevond Jezus dat hij [Lazarus] al vier dagen in het herinneringsgraf lag. . . . Het was in feite een grot, en er lag een steen tegenaan. Jezus zei: ’Neemt de steen weg.’ Martha, de zuster van de overledene, zei tot hem: ’Heer, hij moet nu al rieken, want hij is reeds vier dagen dood.’ Jezus zei tot haar: ’Heb ik u niet gezegd dat gij de heerlijkheid Gods zoudt zien indien gij zoudt geloven?’ Daarom namen zij de steen weg. Toen sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en zei: ’Vader, ik dank u dat gij mij hebt verhoord. Ik wist wel dat gij mij altijd verhoort, maar ter wille van de schare die rondom staat, heb ik gesproken, opdat zij zouden geloven dat gij mij hebt uitgezonden.’ En toen hij deze dingen had gezegd, riep hij met een luide stem: ’Lazarus, kom naar buiten!’ De man die dood was geweest, kwam naar buiten, zijn voeten en handen met zwachtels gebonden en een doek om zijn gelaat gebonden. Jezus zei tot hen: ’Maakt hem los en laat hem gaan.’” — Joh. 11:17, 38-44.
Wederom is er in het bijbelse verslag geen sprake van magische toverspreuken Slechts het eenvoudige gebod: „Lazarus, kom naar buiten!” De wonderen van Jezus vormen een integrerend deel van de vaak geprezen „nauwkeurige geschiedenis” in de evangelieverslagen. Toch vinden sommige mensen het onredelijk in wonderen te geloven. Waarom zijn zij die mening toegedaan?
WONDEREN EN UW ERVARING
„Zien is geloven” luidt een bekend gezegde. Sommigen voeren die houding tot in het extreme door. In sommige gevallen weigeren zij te geloven in wat zij niet persoonlijk hebben ervaren. Is het verstandig op die wijze te redeneren?
Het is belangrijk in gedachten te houden dat ons ordelijke, harmonieuze universum erop wijst dat er een Schepper moet zijn met een onberekenbare intelligentie en kracht (Rom. 1:20). Zou het te moeilijk voor de Schepper blijken te zijn om de loop van natuurlijke wetten voor een speciaal doel om te buigen? Wie dit ontkent, gaat buiten het terrein van zijn kennis en betreedt het gebied van wilde bespiegelingen.
Wat uw eigen ervaring betreft: hoever strekt deze zich eigenlijk uit? Gedurende hun beperkte levensduur hebben weinig mensen de gelegenheid gehad om veel door middel van rechtstreekse persoonlijke ervaringen te leren. Heeft uw persoonlijke ervaring bijvoorbeeld de rechtstreekse waarneming omvat van de bij benadering 800.000 insektenvariëteiten die door geleerden zijn ontdekt? Als u in het Westen woont, hebt u dan ooit een bezoek gebracht aan het Oosten, aan eilanden in de wereldzeeën of aan andere verafgelegen plaatsen om uit de eerste hand kennis te nemen van de interessante bevolking, de bijzondere gewoonten en het adembenemende natuurschoon? Naar alle waarschijnlijkheid is dit niet het geval; en toch hebt u er geen moeite mee te geloven dat al deze insekten, bevolkingsgroepen en plaatsen bestaan. Waarom? Omdat u in alledaagse aangelegenheden het getuigenis van anderen aanvaardt. U hebt het grootste deel van uw kennis op deze indirecte wijze verkregen. Is het redelijk net zo’n soort van getuigenis te verwerpen omdat het over wonderen handelt?
NIET-BIJBELS GETUIGENIS
Wij hebben opgemerkt dat de bijbel de wonderen van Jezus op een eenvoudige, rechtstreekse manier verhaalt. Wist u dat in niet-bijbelse geschriften, zelfs in sommige die door tegenstanders van het christendom zijn geschreven, net zo’n getuigenis voorkomt? Beschouwt u het volgende eens:
Eusebius van Caesarea (ook Eusebius Pamphili genoemd) verschaft in zijn Kerkgeschiedenis (Ned. vert. door Dr. H. U. Meyboom, 1908) een interessante verklaring van de hand van een zekere Quadratus, die een „apologie” ten behoeve van het christendom schreef aan Hadrianus, van 117 tot 138 G.T. keizer van Rome. Quadratus verklaart: „De werken nu van onzen Heiland waren altijd tegenwoordig, want zij waren waarachtig, de genezenen, de uit de dooden opgestanen; zij zijn niet alleen gezien als genezenen en opgestanen, maar zijn zelfs altijd aanwezig; en niet alleen terwijl de Heiland nog op aarde verblijf hield, maar ook nadat hij verscheiden was bestonden zij nog geruimen tijd, zoodat sommigen hunner zelfs tot aan onze tijden toe gekomen zijn.”
Over de reactie van mensen op de wonderen die door Jezus, zijn twaalf apostelen en andere christenen van de eerste eeuw G.T. werden verricht, verklaart de publikatie Lectures on the Evidences of Christianity:
„Tussen het begin van de bediening van Christus en de dood van de laatste van de apostelen zijn zeventig jaar verstreken. Gedurende deze gehele tussentijd werden de wonderbare gaven in kwestie gebruikt. Aangezien de gevaren van ontdekking in het geval van bedrog door elke herhaling worden vermenigvuldigd en het met de voortdurende verlenging van tijd steeds moeilijker wordt het verenigde plan vol te houden, vormt het geen gering bewijs voor de echtheid van de wonderen van het Evangelie dat ze gedurende zulk een lange periode werden verricht en onderzocht zonder dat de felle en onvermoeide vijanden door wie het christendom altijd werd omringd, ooit een mislukking of bedrog hebben kunnen ontdekken.”
Betreffende de vijanden van het christendom merkt T. H. Horne op in An Introduction to the Critical Study and Knowledge of the Holy Scriptures: „Zowel de joden als de heidenen waren in werkelijkheid gedwongen ze [de wonderen] toe te geven; hoewel zij ze aan verschillende oorzaken toeschreven. Aangezien de feiten te recent waren om betwist te worden, gaven Celsus, Porphyrius, Hiërocles, Julianus en andere tegenstanders de realiteit ervan toe maar schreven ze aan magie toe en loochenden de goddelijke opdracht van degene die ze verrichtte. Maar aan welke oorzaak zij ze ook hebben toegeschreven, hun erkenning van de realiteit van deze wonderen vormt een onwillekeurige erkenning dat er iets [bovennatuurlijks] in schuilde.”
Wonderen dienden een speciaal doel in verband met Jezus en zijn discipelen. God voorzei dat de beloofde Messías ’een profeet gelijk Mozes’ zou zijn (Deut. 18:15-19). Aangezien Mozes wonderen had verricht om te bewijzen dat hij Gods steun genoot, verwachtten de joden dat de Messias dit eveneens zou doen (Ex. 4:1-9). Vandaar dat de mensen, toen zij „de tekenen zagen die [Jezus] verricht had, zeiden . . .: ’Dit is stellig de profeet die in de wereld zou komen’” (Joh. 6:14). Verder brachten de wonderbare vermogens die de discipelen van Jezus ten toon spreidden, duidelijk aan het licht dat God zijn gunst van de natie van het natuurlijke Israël had weggenomen en aan de christelijke gemeente had geschonken (Matth. 21:43). Toen dit feit eenmaal duidelijk was vastgesteld, was het voor christenen niet langer noodzakelijk wonderbare vermogens ten toon te spreiden, waarna zulke vermogens overeenkomstig het goddelijke voornemen ophielden te bestaan. — 1 Kor. 13:8-10.
VAN JEZUS’ WONDEREN LEREN
Kunnen personen thans voordeel trekken van de verslagen van Jezus’ wonderen? Beschouwt u de gelegenheid eens toen hij de zoon van een weduwe te Naïn genas. Wat bracht Jezus ertoe dit te doen? Het evangelieverslag vermeldt: „Toen de Heer haar gewaar werd, werd hij met medelijden jegens haar bewogen” (Luk. 7:13). Jezus gaf van overeenkomstige gevoelens blijk toen hij Lazarus opwekte (Joh. 11:33, 35, 36). Wat een voortreffelijke hoedanigheid die allen in hun houding jegens anderen kunnen navolgen. — Joh. 13:15.
De verslagen van de genezing van de tien melaatsen en de blindgeborene bevatten nòg een belangrijke les voor personen die God willen behagen. De melaatse mannen moesten eerst Jezus’ instructies gehoorzamen om zich aan de priesters te laten zien (Luk. 17:14). En de blinde man moest op weg gaan om zich in het waterbekken van Silóam te wassen (Joh. 9:7, 11). Aangezien geen van de genezingen plaatsvond voordat aan deze vereisten was voldaan, was het in het geval van de lijders noodzakelijk dat zij zich vol vertrouwen verlieten op Jezus’ bereidheid en vermogen om hen te genezen.
Welke uitwerking heeft dit op ons in deze tijd? Volgens de bijbel vormden Jezus’ wonderen een van tevoren gegeven waarborg van de voordelen die hij gedurende zijn duizendjarige regering over de gehele aarde aan de gehele mensheid zal schenken. De Schrift voorzegt dat alle ziekten die de mensheid thans kwellen, gedurende die duizendjarige regering uitgebannen zullen worden (Openb. 21:4; Jes. 33:24). Ook zullen dan niet slechts enkele personen, maar „allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem . . . horen en te voorschijn . . . komen” (Joh. 5:28, 29). Vertrouwt u erop dat die beloften in vervulling zullen gaan? Zult u uw geloof bewijzen door de Schrift te bestuderen en Gods vereisten voor deze tijd te gehoorzamen?
Jezus’ wonderen hebben heel veel betekenis voor mensen in deze tijd. Ze onthullen zijn mededogende belangstelling voor het menselijke welzijn en zijn vermogen om aan alle fysieke weeën die de mensheid kwellen, met inbegrip van de dood, een eind te maken. De evangelieverslagen over Jezus’ wonderen tonen ook de noodzaak ons volledig op Jezus Christus als Gods vertegenwoordiger en „Voornaamste Bewerker van het leven” te verlaten (Hand. 3:15). Aangezien de wonderen van Jezus tot de grondig bevestigde gebeurtenissen van de menselijke geschiedenis behoren, bestaat er een deugdelijke basis voor zulk een geloof.