De levensstrijd van de Spaanse bijbel
OP EEN dag in oktober 1559 trokken ongeveer 200.000 Spaanse katholieken naar de noordelijk gelegen stad Valladolid. De bezienswaardigheid was een auto-da-fe, waar „twee slachtoffers levend werden verbrand en tien gewurgd”. Zij waren „ketters”.
De populaire jonge koning Filips II zelf had de leiding over het gebeuren. Toen een veroordeelde man om genade vroeg, gaf de koning als weerwoord: „Als mijn eigen zoon net zoiets begaan had als jij, zou ik eigenhandig het hout voor de brandstapel aandragen.” Wat had het ongelukkige slachtoffer misdaan? Hij had alleen maar de bijbel gelezen.
Tegelijkertijd was het apparaat van de katholieke inquisitie druk bezig in de Andalusische stad Sevilla. Daar had een groep monniken in het klooster van San Isidro del Campo net een geheime zending van de bijbel in het Spaans ontvangen. Zouden spionnen hen verraden? Sommigen die zich realiseerden dat zij in levensgevaar verkeerden, vluchtten het land uit. Maar veertig van degenen die achterbleven, hadden minder geluk en kwamen op de brandstapel terecht, onder wie ook de man die de bijbels het land had binnengesmokkeld. Het Spanje van de zestiende eeuw was een levensgevaarlijke plaats voor bijbellezers — slechts weinigen ontsnapten aan de klauwen van de inquisitie.
Een van die weinigen was een voormalige monnik, Casiodoro de Reina (c. 1520–1594). Hij vluchtte naar Londen, maar zelfs daar kon hij geen veiligheid vinden. De inquisitie loofde een beloning uit voor zijn gevangenneming, en de Spaanse ambassadeur aan het Engelse hof smeedde plannen om hem met eerlijke of oneerlijke middelen terug te lokken naar gebied dat onder Spaans bestuur stond. Binnen korte tijd werd hij door valse beschuldigingen van overspel en homoseksualiteit gedwongen Engeland te verlaten.
Met weinig bestaansmiddelen en een steeds groeiend gezin om te onderhouden, vond hij eerst toevlucht in Frankfurt. Later kwam hij, op zoek naar religieus asiel, in Frankrijk, Nederland en ten slotte in Zwitserland terecht. Toch bleef hij al die tijd druk bezig. ’Afgezien van de tijd dat ik ziek of op reis was, . . . heb ik de pen altijd in mijn hand gehouden’, legde hij uit. Hij besteedde vele jaren aan het vertalen van de bijbel in het Spaans. Uiteindelijk begon men in 1568 in Zwitserland met het drukken van 2600 exemplaren van Reina’s bijbel, en dit werk werd in 1569 voltooid. Eén opvallend kenmerk van Reina’s vertaling was dat hij Iehoua (Jehová) in plaats van Señor gebruikte voor het Tetragrammaton, de vier Hebreeuwse letters van Gods persoonlijke naam.
De Spaanse bijbel in de maak
Paradoxaal genoeg werden bijbels, in een tijd waarin ze in Europa dank zij de uitvinding van de drukpers snel in aantal toenamen, in Spanje een zeldzaamheid. Zo was het niet altijd geweest. Eeuwenlang was de bijbel in Spanje het meest verbreide boek. Met de hand geschreven exemplaren waren beschikbaar in het Latijn en, een paar eeuwen lang, zelfs in het Gotisch. Een historicus legde uit dat, tijdens de middeleeuwen, „de bijbel — als bron van inspiratie en gezag, als maatstaf voor geloof en gedrag — in Spanje belangrijker was dan in Duitsland of Engeland”. Verschillende bijbelverhalen, psalters (of psalmen), verklarende woordenlijsten, zedelijke verhalen en soortgelijke werken werden de best-sellers van de eeuw.
Geoefende afschrijvers vervaardigden nauwgezet uitstekende bijbelhandschriften. Hoewel het twintig schrijvers een heel jaar kostte om slechts één eerste klas handschrift te vervaardigen, waren er tegen de vijftiende eeuw in Spanje vele Latijnse bijbels en duizenden commentaren op de Latijnse bijbel in omloop.
Toen de Spaanse taal zich begon te ontwikkelen, ontstond er bovendien belangstelling om de bijbel in de landstaal te hebben. Al in de twaalfde eeuw werd de bijbel vertaald in het Romaans, of het vroege Spaans, de taal die door het gewone volk gesproken werd.
Een kortstondige opleving
Maar de opleving zou niet lang duren. Toen waldenzen, lollarden en hussieten de Schrift gebruikten om hun geloofsovertuigingen te verdedigen, was de reactie snel en hevig. De katholieke autoriteiten bezagen bijbellezen met achterdocht, en de pas verschenen vertalingen in de omgangstalen werden zonder meer scherp afgekeurd.
Het katholieke concilie van Toulouse (Frankrijk), dat in 1229 bijeenkwam, verklaarde: „Wij verbieden dat enige leek de boeken van het Oude of het Nieuwe Testament die in de omgangstaal zijn vertaald, in zijn bezit heeft. Indien een vroom persoon dat wenst, mag hij een psalter of een brevier [boek met hymnen en gebeden] hebben . . . maar in geen geval dient hij de hierboven vermelde, in het Romaans vertaalde boeken in zijn bezit te hebben.” Vier jaar later gaf Jacobus I van Aragón (koning over een groot gebied van het Iberisch schiereiland) alle personen die een bijbel in de gewone taal bezaten, slechts acht dagen de tijd om ze voor verbranding bij de plaatselijke bisschop in te leveren. Wanneer de eigenaar dat niet deed, zou hij, of hij nu een geestelijke of een leek was, verdacht worden van ketterij.
Ondanks deze verboden — die niet altijd stipt werden nageleefd — konden sommige Spanjaarden tijdens de late middeleeuwen de trotse bezitter zijn van een Romaanse bijbel. Hier kwam een abrupt einde aan toen in 1478 onder koningin Isabella en koning Ferdinand de Spaanse inquisitie werd ingevoerd. In 1492 werden alleen al in de stad Salamanca twintig met de hand geschreven exemplaren van de bijbel die van onschatbare waarde waren, verbrand. De enige Romaanse bijbelhandschriften die het zouden overleven, waren de handschriften die opgeborgen waren in de persoonlijke bibliotheek van de koning of van een paar machtige edellieden die boven verdenking verheven waren.
Gedurende de daaropvolgende tweehonderd jaar was de enige officiële katholieke bijbel die in Spanje werd uitgegeven — naast de Latijnse Vulgaat — de Complutenser Polyglot, de eerste meertalige bijbel, bekostigd door kardinaal Cisneros. Dit was beslist een wetenschappelijk werk, dat duidelijk niet bedoeld was voor de gewone man. Er werden slechts 600 exemplaren van vervaardigd, en maar weinigen konden deze bijbel begrijpen omdat de tekst ervan in het Hebreeuws, Aramees, Grieks en Latijn werd verschaft — niet in het Spaans. Bovendien was de prijs buitensporig hoog. Het boek kostte drie gouden dukaten (voor een gewone arbeider gelijk aan zes maanden loon).
De Spaanse bijbel gaat ondergronds
In het begin van de zestiende eeuw verscheen er een Spaanse „Tyndale” in de persoon van Francisco de Enzinas. Hij was de zoon van een rijke Spaanse landeigenaar en hij begon de christelijke Griekse Geschriften in het Spaans te vertalen toen hij nog een jonge student was. Later liet hij de vertaling in Nederland drukken, en in 1544 probeerde hij moedig koninklijke toestemming te krijgen om de vertaling in Spanje te verspreiden. De koning van Spanje, Karel I, was op dat moment in Brussel, en Enzinas greep deze gelegenheid aan om koninklijke toestemming te vragen voor zijn project.
Het opmerkelijke gesprek tussen de twee mannen verliep naar verluidt als volgt: „Wat is dit voor een boek?”, vroeg de koning. Enzinas antwoordde: „Dit is het deel van de Heilige Schrift dat het Nieuwe Testament wordt genoemd.” „Wie is de auteur van het boek?” werd hem gevraagd. „De heilige geest”, antwoordde hij.
De koning gaf goedkeuring voor publikatie, maar op één voorwaarde — dat ook zijn eigen biechtvader, een Spaanse monnik, zijn toestemming gaf. Jammer genoeg voor Enzinas bleef die toestemming uit, en hij werd al snel door de inquisitie gevangengenomen. Na twee jaar slaagde hij erin te ontsnappen.
Een paar jaar later werd in Venetië (Italië) een herziene uitgave van deze vertaling gedrukt, en het was deze uitgave van de Schrift die door Julián Hernández in het geheim Sevilla werd binnengebracht. Maar hij werd betrapt en na twee jaar van marteling en gevangenschap werd hij samen met andere bijbelonderzoekers ter dood gebracht.a
Op het concilie van Trente (1545–1563) herhaalde de Katholieke Kerk haar veroordeling van bijbelvertalingen in de landstaal. Ze publiceerde een lijst van verboden boeken, waarop alle bijbelvertalingen voorkwamen die zonder toestemming van de kerk waren vervaardigd. In de praktijk betekende dit dat alle Spaanse bijbels in de landstaal verboden werden en dat alleen al het feit dat iemand zo’n bijbel in bezit had, kon leiden tot een bevel om die persoon te doden.
Een paar jaar na de publikatie van Reina’s vertaling werd deze herzien door Cipriano de Valera, nog een gewezen monnik die aan de woede van de inquisitie in Sevilla was ontsnapt. Deze vertaling werd in 1602 in Amsterdam gedrukt en enkele exemplaren werden Spanje binnengesmokkeld. De Reina-Valerabijbel is in de originele en de herziene versie nog steeds de meest gebruikte vertaling onder Spaanssprekende protestanten.
De sluizen gaan open
Ten slotte verordende het tribunaal van de inquisitie in 1782 dat de bijbel uitgegeven kon worden zolang er aantekeningen over geschiedenis en dogma’s in stonden. In 1790 vertaalde de katholieke bisschop van Segovia, Felipe Scio de San Miguel, een bijbel in het Spaans, waarbij hij de Latijnse Vulgaat gebruikte. Jammer genoeg was deze vertaling duur — 1300 realen, een onbetaalbaar hoge prijs in die tijd — en de woordkeus was onduidelijk, en wel zo erg dat een Spaanse historicus ze als „zeer ongelukkig” beschreef.
Enige jaren later gaf de Spaanse koning Ferdinand VII de bisschop van Astorga, Félix Torres Amat, de opdracht een verbeterde vertaling te maken die eveneens op de Latijnse Vulgaat gebaseerd was. Deze vertaling kwam in 1823 uit en werd op grotere schaal verspreid dan de vertaling van Scio. Maar doordat ze niet gebaseerd was op het oorspronkelijke Hebreeuws en Grieks, had ze de gebruikelijke nadelen van een vertaling van een vertaling.
Ondanks deze vooruitgang waren de kerk en de regeerders van het land er nog steeds niet van overtuigd dat de Schrift door gewone mensen gelezen zou moeten worden. Toen George Borrow, een vertegenwoordiger van de British and Foreign Bible Society, in de jaren dertig van de vorige eeuw toestemming vroeg om in Spanje bijbels te drukken, werd hem door minister Mendizábal gezegd: „Beste mijnheer, wij willen geen bijbels, maar veel liever geweren en buskruit om de rebellen te onderwerpen, en vooral geld, zodat wij de troepen kunnen betalen.” Borrow vertaalde vervolgens het Evangelie van Lukas in de taal van de Spaanse zigeuners, en in 1837 werd hij vanwege zijn inspanningen in de gevangenis gezet!
Uiteindelijk kon het tij niet langer gekeerd worden. In 1944 drukte de Spaanse kerk haar eerste vertaling van de Heilige Schrift die gebaseerd was op de oorspronkelijke talen — zo’n 375 jaar na de vertaling van Casiodoro de Reina. Dit was de vertaling van de katholieke geleerden Nácar en Colunga. Hierop volgde in 1947 de vertaling van Bover en Cantera. Sindsdien zijn er heel wat Spaanse bijbelvertalingen uitgegeven.
Overwinning verzekerd
Hoewel de Spaanse bijbel eeuwenlang een levensstrijd heeft moeten voeren, heeft hij de strijd uiteindelijk gewonnen. De grote offers van moedige vertalers zoals Reina waren beslist niet voor niets. Hoeveel mensen die in deze tijd een bijbel kopen, staan er nog bij stil dat er een tijd is geweest waarin het bezitten van een bijbel verboden was?
Nu is de bijbel in Spanje en in Spaanssprekende landen een best-seller, en er zijn veel vertalingen beschikbaar. Hiertoe behoren de Versión Moderna, (Moderne Vertaling, 1893), die consequent Gods naam, Jehová, gebruikt; de Paulina-uitgave van de bijbel (1964), die de naam Yavé in de Hebreeuwse Geschriften gebruikt; de Nueva Biblia Española (Nieuwe Spaanse Bijbel, 1975), die jammer genoeg noch Jehová noch Yavé gebruikt; en de Traducción del Nuevo Mundo (Nieuwe-Wereldvertaling, 1967), uitgegeven door het Wachttorengenootschap, die Jehová gebruikt.
Jehovah’s Getuigen bezoeken iedere week de huizen van miljoenen Spaanssprekende mensen om hen te helpen de waarde in te zien van de Heilige Schrift — een boek dat het waard is om voor te sterven, een boek dat het waard is om naar te leven. In feite is de geschiedenis van de levensstrijd van de Spaanse bijbel nog een bewijs dat ’het woord van onze God tot onbepaalde tijd zal blijven’. — Jesaja 40:8.
[Voetnoot]
a In die tijd kon geen enkel boek geïmporteerd worden zonder een speciale vergunning, en niet één bibliothecaris kon een zending boeken openen zonder de officiële toestemming van het Heilig officie (de inquisitie).
[Illustratie op blz. 10]
De Complutenser Polyglot is opnieuw uitgegeven en kan dus gemakkelijk onderzocht worden. (Zie blz. 8)
[Verantwoording]
Met toestemming van de Biblioteca Nacional, Madrid (Spanje)