Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w94 1/5 blz. 27-30
  • Geschraagd door de God die niet liegen kan

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Geschraagd door de God die niet liegen kan
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1994
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Een christelijke erfenis
  • Een vroeg verlangen om te evangeliseren
  • De „grote schare” identificeren
  • Nieuwe predikingsmethoden
  • Terug naar het westen
  • Huwelijk en een gezin
  • Onze bediening onder de Aborigines
  • Jehovah’s nimmer falende hulp
  • Jehovah zegent degenen die doen wat hij vraagt
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk (studie-uitgave) 2017
  • „Blijf aan het werk totdat het klaar is”
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1980
  • Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1989
    Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1989
  • ’Eerst het koninkrijk zoeken’
    Jehovah’s Getuigen — Verkondigers van Gods koninkrijk
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1994
w94 1/5 blz. 27-30

Geschraagd door de God die niet liegen kan

ZOALS VERTELD DOOR MARY WILLIS

De gevolgen van de economische depressie in de wereld hadden zich tegen 1932 tot het binnenland van Western Australia uitgestrekt. Dat jaar, toen ik nog maar negentien was, ontvingen Ellen Davies en ik een predikingstoewijzing die ongeveer 100.000 vierkante kilometer omvatte. Wij moesten in het stadje Wiluna beginnen, zo’n 950 kilometer ten noordoosten van onze woonplaats Perth, de hoofdstad van Western Australia.

OP WEG daarheen deelden Ellen en ik de personeelswagon van een trein met een vriendelijke conducteur. Terwijl de trein op elk rangeerspoor langs de route stopte, was de conducteur zo vriendelijk ons te vertellen hoe lang het oponthoud zou duren. Dit gaf ons de gelegenheid om uit te stappen en getuigenis te geven aan de bewoners van die geïsoleerde nederzettingen langs de spoorweg. Ten slotte kwamen wij in het mijnstadje Wiluna aan — midden in een zandstorm.

Het rangeerspoor van Wiluna lag echter drie kilometer van de stad vandaan. Wij waren geen van beiden stevig gebouwd, en wij hadden drie zware dozen lectuur en twee koffers bij ons. Wat zouden wij doen? Wij hingen een doos aan een stok en pakten elk een uiteinde van de stok vast. Zo droegen wij de dozen, één voor één. Wij moesten de drie kilometer zeven keer afleggen om de drie dozen en onze koffers naar de stad te dragen. Wij stonden vaak stil om even uit te rusten, want onze handen gingen heel erg pijn doen.

Ondanks het stof, de zere handen en de vermoeide benen genoten wij van de uitdaging en het avontuur. Wij voelden allebei dat Jehovah met ons was, dat hij ons schraagde zodat wij ons door deze ruwe kennismaking met het prediken in afgelegen plaatsen heen konden slaan. Wij zagen ook al gauw zijn zegen op ons werk, want het resultaat van onze krachtsinspanningen op die reis was dat de jongeman Bob Horn de bijbelse waarheid aanvaardde. Het doet ons goed dat Bob enkele jaren in de Betheldienst heeft kunnen zijn en dat hij bijna vijftig jaar lang Jehovah getrouw is blijven dienen, tot zijn dood in 1982.

Vanaf Wiluna bewerkten wij de nederzettingen op onze reis van meer dan 700 kilometer naar Geraldton aan de kust. Vandaar reisden wij terug naar Perth. Sommige nachten sliepen wij in kale stationswachtkamers en één keer zelfs in een hooiberg langs de spoorweg.

Wij hadden een kussensloop bij ons, gevuld met zelfgebakken tarwekoekjes. Dat was ons hoofdvoedsel tijdens de eerste helft van onze reis. Soms verdienden wij ons eten door in pensions en kantines af te wassen en vloeren te schrobben. Andere keren stonden wij in de hete zon erwten of bonen te plukken. Bijdragen van geïnteresseerden die bijbelse lectuur namen, vormden een hulp om onze kosten te dekken.

Wat mij heeft gesterkt om mijn geloof in Jehovah te behouden en vreugdevol het hoofd te bieden aan de vele moeilijke situaties in die dagen, was het voorbeeld van mijn moeder en de opleiding die ik al vroeg van haar heb gekregen.

Een christelijke erfenis

Mijn moeder geloofde krachtig in een Schepper, en zover als mijn herinnering reikt, sprak zij met ons, kinderen, over hem. Haar geloof werd echter zwaar beproefd toen ons zevenjarige broertje bij een tragisch ongeval op school omkwam. Maar in plaats dat zij zich verbitterd tegenover God opstelde, ging Moeder een serieuze studie van de bijbel maken. Zij wilde, als het mogelijk was, te weten komen waarom zulke tragedies plaatsvinden. Haar speurtocht naar bijbelse waarheid werd beloond, en begin jaren twintig symboliseerde zij haar opdracht aan de ware God, Jehovah, door middel van de waterdoop.

Sindsdien benadrukte zij vaak in haar gesprekken met ons hoe zeker de beloften van God zijn. Zij drong er bij ons op aan altijd in gedachte te houden dat wat er ook zou gebeuren, ’God niet kan liegen’ (Titus 1:2). Daardoor zijn mijn zus en ik en twee van onze broers, ieder met ons gezin en onze kleinkinderen nu lofprijzers van Jehovah God. Twee van mijn neven, Alan en Paul Mason, dienen als reizende opzieners.

Een vroeg verlangen om te evangeliseren

Ik was geen goede leerling en ging in 1926, toen ik dertien jaar was, van school af. Maar ik had een sterk verlangen ontwikkeld om wat ik over de bijbel had geleerd, met anderen te delen. Vader vond dat ik niet voldoende opleiding had om ook maar iemand te helpen, maar Moeder zei: „Al zou zij de mensen alleen maar vertellen over de naderende oorlog van Armageddon en dat de zachtmoedigen de aarde zullen beërven, dan wordt Gods koninkrijk toch verkondigd.” Dus begon ik in mijn vroege tienerjaren van deur tot deur te prediken, hoewel ik pas in 1930 werd gedoopt. Niet lang daarna begon ik in het gebied rond Perth met het evangelisatiewerk op volle-tijdbasis.

Het jaar daarop, 1931, begonnen wij onze nieuwe naam Jehovah’s Getuigen te gebruiken. Veel huisbewoners maakten er echter bezwaar tegen dat wij die heilige naam van God gebruikten en reageerden nors. Maar ondanks de onaangename ontmoetingen ging ik door met de bediening. Ik was ervan overtuigd dat God niet liegt wanneer hij belooft dat zijn dienstknechten zich kunnen verlaten op ’de door hem verschafte sterkte’. — 1 Petrus 4:11; Filippenzen 4:13.

De „grote schare” identificeren

In 1935 kreeg ik een toewijzing aan de andere kant van het immense Australische continent. Bijgevolg heb ik jarenlang als pionierster gediend in het district New England in de staat New South Wales, zo’n 4000 kilometer van mijn vorige woonplaats Perth.

Tot die tijd had ik op de jaarlijkse Gedachtenisviering van Jezus’ dood gebruik gemaakt van de symbolen, het ongezuurde brood en de rode wijn. Hoewel men dit, vooral voor ijverige volle-tijdbedienaren, gepast vond, ben ik er nooit van overtuigd geweest dat ik een hemelse hoop had. Toen, in 1935, werd ons duidelijk gemaakt dat er een grote schare bijeenvergaderd werd met de hoop eeuwig op aarde te leven. Velen van ons waren verheugd nu wij begrepen dat wij deel uitmaakten van die grote schare, en wij gebruikten niet meer van de symbolen (Johannes 10:16; Openbaring 7:9). Het bijbelse waarheidslicht scheen steeds helderder, precies zoals Jehovah had beloofd. — Spreuken 4:18.

Nieuwe predikingsmethoden

In het midden van de jaren dertig gingen wij de grammofoon in onze bediening gebruiken. Daartoe moesten voor en achter op onze degelijke fietsen bagagedragers worden aangebracht, niet alleen voor de zware grammofoons maar ook voor de platen en onze lectuurtassen. Ik moest heel voorzichtig zijn wanneer mijn fiets helemaal beladen was, want als hij omviel, was hij voor mij te zwaar om weer op te tillen!

Omstreeks die tijd gingen wij ook de zogenoemde informatieoptochten houden. Terwijl wij door de hoofdstraat van verschillende steden liepen, droegen wij loopborden, of sandwichborden, waar opvallende leuzen op stonden. Ik vond dit werk een bijzonder zware geloofsbeproeving, vooral toen ik gearresteerd werd en een nacht in een kleine cel in de plaats Lismore werd opgesloten. Het was vernederend de volgende dag voor de rechter geleid te worden zonder dat ik zelfs maar mijn haar had mogen kammen! Maar opnieuw hield Jehovah mij staande zoals hij had beloofd. De zaak werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de enige aanklacht van de agent die mij had aangehouden, was dat mijn bord beledigend voor zijn religie was.

Terug naar het westen

Begin jaren veertig werd ik opnieuw als pionierster toegewezen aan de plattelandssteden in Western Australia. Hier maakte ik opnieuw onvergetelijke ervaringen en geestelijke zegeningen mee. In mijn toewijzing in Northam ontmoette ik een hardwerkende huisvrouw, Flo Timmins, die ongeveer elf kilometer buiten de stad woonde. Zij nam het boek Verzoening, en het duurde niet lang of zij werd een opgedragen getuige van Jehovah God. Zij is nog altijd actief in de Koninkrijksbediening, en haar dochter, toen nog maar vier jaar oud, werd later speciale pionierster.

Maar er waren nog andere onvergetelijke ervaringen. Op een keer reden mijn partner en ik in ons door een paard getrokken wagentje over een brug in Northam, toen het paard plotseling op hol sloeg en ons een beangstigende rit bezorgde boven het kolkende water van de rivier de Avon, die ver beneden ons stroomde. Na ruim een kilometer minderde het paard zijn snelheid.

Huwelijk en een gezin

In 1950 trouwde ik met Arthur Willis, die eveneens al vele jaren pionierde. Wij vestigden ons in het Westaustralische plattelandsstadje Pingelly, waar wij werden gezegend met een zoon, Bentley, en een dochter, Eunice. Toen de kinderen hun schoolopleiding bijna hadden afgemaakt, besloot Arthur weer te gaan pionieren. Het goede voorbeeld van hun vader moedigde onze beide kinderen ertoe aan om, zodra zij ervoor in aanmerking kwamen, in de gewone pioniersdienst te gaan.

Arthur nam de kinderen vaak mee om in verre plattelandsgebieden te prediken. Soms bleef hij een week of langer met hen weg, en zij gingen dan ’s nachts kamperen. Terwijl zij weg waren, bleef ik thuis om voor het familiebedrijf, een meubelzaak, te zorgen, zodat zij alle drie konden pionieren.

Onze bediening onder de Aborigines

Op een ochtend, vlak nadat mijn man en kinderen van een van hun plattelandstochten waren teruggekomen, kwam er onverwacht iemand bij ons op bezoek. Het was een Aborigine en hij vroeg: „Wat moet ik doen om terug te komen?” In eerste instantie stonden wij voor een raadsel. Toen herkende Arthur hem. Hij was jaren geleden wegens dronkenschap uitgesloten uit de christelijke gemeente. Hij had sindsdien de schokkende reputatie opgebouwd van iemand die zwaar dronk en schulden maakte.

Arthur legde uit wat hij moest doen om in Jehovah’s reine organisatie hersteld te worden. Hij ging stilletjes weg, zonder veel te zeggen, en wij vroegen ons allemaal af wat hij zou doen. Wij hadden geen van allen verwacht wat er de daaropvolgende twee maanden gebeurde. Het was haast ongelofelijk welke veranderingen die man aanbracht! Hij was niet alleen bezig zijn drankprobleem te overwinnen, maar ook bezocht hij mensen in het district, herinnerde hen aan zijn schulden en betaalde vervolgens wat hij hun schuldig was! Nu is hij weer een broeder in het geloof, en hij heeft een tijdje als pionier gediend.

Er waren veel Aborigines in Pingelly, en onze bediening schonk ons zeer veel voldoening doordat wij deze nederige mensen konden helpen de waarheid van Gods Woord te leren kennen en die te aanvaarden. Wat was het voor mij geloofversterkend om veel Australische Aborigines te kunnen helpen de waarheid te leren kennen!

Er werd in Pingelly een gemeente opgericht, en in het begin waren de meeste gemeenteleden Aborigines. Wij moesten velen van hen leren lezen en schrijven. Men koesterde in die beginjaren veel vooroordeel tegen hen, maar de stedelingen gingen de Aborigine-Getuigen langzamerhand respecteren omdat zij een reine levenswijze hadden en betrouwbare burgers waren.

Jehovah’s nimmer falende hulp

Mijn lieve man, Arthur, die God 57 jaar trouw heeft gediend, stierf begin 1986. Hij werd door alle zakenlieden in Pingelly en door de mensen in het district zeer gerespecteerd. Opnieuw schraagde Jehovah mij door mij de kracht te geven om dit plotselinge verlies te dragen.

Mijn zoon, Bentley, dient als ouderling in het noorden van Western Australia, waar hij en zijn vrouw, Lorna, hun gezin in de waarheid hebben opgevoed. Nog een bron van grote vreugde voor mij is dat mijn dochter, Eunice, tot op de dag van vandaag in de volle-tijddienst staat. Zij en haar man, Jeff, dienen als pionier. Ik woon nu bij hen in en ik ben gezegend dat ik in de vaste hulppioniersdienst kan staan.

Al meer dan zestig jaar heb ik ondervonden dat Jehovah zijn liefdevolle belofte nakomt om zijn dienstknechten te sterken en hen te helpen het hoofd te bieden aan alle mogelijke omstandigheden waarin zij terecht zouden komen. Hij voorziet in al onze behoeften als wij nooit aan hem twijfelen, of dat wat hij doet als iets vanzelfsprekends achten. Mijn geloof is versterkt omdat ik heb gevoeld dat Gods hand aan het werk was, en ik heb gezien hoe hij zijn zegen geeft op een wijze die ons begrip zelfs te boven gaat (Maleachi 3:10). Werkelijk, Jehovah kan niet liegen!

[Illustratie op blz. 27]

Mary in 1933

[Illustraties op blz. 29]

Mary en Arthur in latere jaren

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen