Waarom religieuze leiders zich zorgen maken
DE LEIDERS van elke grote religie in de christenheid maken zich zorgen. De Canadese predikant B. McLeod heeft gezegd: „De kerk handelt niet zoals men van haar gewend is en men is bang.”
Het zijn niet alleen de veranderingen in kerkleer of ceremoniën waarover de geestelijkheid zich zorgen maakt. Men is over een veel ernstiger soort van verandering verontrust. Welke is dat dan?
Voor de eerste maal sinds eeuwen ziet bijna elke orthodoxe religie in de christenheid de gelederen van haar geestelijken dunner worden. Er treden er elk jaar steeds meer uit. Het aantal inschrijvingen loopt op de meeste seminaries zelfs nog sneller achteruit. En thans loopt eveneens het kerkbezoek terug. Daarom vrezen veel religieuze leiders dat hun kerk op sterven ligt.
U hebt deze dingen wellicht persoonlijk nog niet zozeer opgemerkt. Of misschien is uw gemeenschap, uw kerk, nog niet zo sterk beïnvloed, maar deze achteruitgang in religie voltrekt zich over de hele wereld. Iets dergelijks is eeuwenlang niet gebeurd. Een voormalige adviseur van paus Pius XII heeft eens over zijn kerk gezegd: „De crisis welke de Kerk thans doormaakt, is ernstiger dan de protestantse reformatie.”
Alvorens te bespreken waarom dit alles gebeurt, dienen wij eerst eens te zien wat er gebeurt. Bij het onderzoeken van de feiten blijkt dat de situatie veel ernstiger is dan de meeste mensen vermoeden.
Geestelijken treden uit
Een van de zorgwekkendste problemen voor kerkelijke leiders is het toenemende aantal geestelijken dat tegenwoordig het ambt verlaat. De welbekende presbyteriaanse predikant D. Poling beweerde botweg: „Wij beleven thans de ondergang van een historisch ambt — dat van geestelijke.”
Eeuwenlang is het aantal geestelijken steeds toegenomen. Enige jaren geleden begon deze toename echter te verminderen om ten slotte op te houden. Thans is het precies omgekeerd! Gedurende de laatste paar jaar verlaten steeds meer geestelijken van verschillende godsdiensten het ambt. Het vorige jaar, 1969, heeft men de grootste uittocht tot dan toe kunnen waarnemen.
Paus Paulus VI heeft gezegd dat de afval van katholieke priesters voor hem een „doornenkroon” betekende. Zijn kerk staat hierin echter geenszins alleen. In het boek The Last Years of the Church merkt predikant Poling zeer terecht op: „Alhoewel dit door de vele afscheidingen en denominaties niet zo duidelijk blijkt, is de desillusie van de bedienaren en de algemene verwarring in hun gelederen in de protestantse kerken minstens even volledig.”
Deze neiging valt dus overal waar te nemen. In Griekenland bijvoorbeeld werken sommige bisdommen van de Grieks-Orthodoxe kerk slechts met een halve bezetting. De Sydney Morning Herald vermeldt dat in elk bisdom in Noord-Griekenland „een kwart van alle beneficies (priesterplaatsen) vacant waren. . . . Doordat er jaarlijks 250 beneficies vacant komen, wordt de situatie voortdurend slechter”.
Ook Zweden heeft een achteruitgang in het aantal predikanten van de staatskerk te zien gegeven, doch eveneens de zogenaamde „vrije kerken” aldaar hebben grote verliezen geleden. Zie eens naar deze gegevens:
1962 1968
Baptistenpredikanten 324 256
„Leger des Heils”-officieren 1326 1055
Predikanten van het Zendingsverbond 675 617
De toestand in de Rooms-Katholieke Kerk is schokkend. Newsweek schreef er dit over:
„Waar zij ook rondkijken, worden de bisschoppen van de Rooms-Katholieke Kerk met statistieken geconfronteerd welke de nadruk leggen op wat velen van hen — uit persoonlijke ondervinding — alreeds weten: dat steeds meer van hun priesters het ambt verlaten. . . . In de komende tien jaar, zo voorspelt de socioloog pater A. Greely, zou de kerk in Amerika wel eens de helft van haar 59.000 priesters kunnen verliezen.”
Uit een verslag bleek dat het aantal Amerikaanse priesters dat in 1968 het ambt verliet 31 percent hoger lag dan over een zelfde periode in 1967 en in Chicago Today werd gezegd: „Was het aantal rooms-katholieke geestelijken dat toen [twee jaar geleden] het geestelijk leven vaarwel zei als een straaltje, thans is het een stroom die een stortvloed dreigt te worden.”
Uit de hele katholieke wereld komen dezelfde berichten. Over Nederland schreef de New York Times: „Het aantal priesters dat uittreedt is vijf maal zo groot als in 1965.” Voor 1968 werden in dit land de volgende cijfers verstrekt:
Uitgetreden priesters 196
Overleden priesters 189
Totaal 385
Nieuw aangestelde priesters 145
Tekort in 1968 240
Volgens de katholieke bron Herder Correspondence „zijn de cijfers, waar ze ook maar beschikbaar zijn, alarmerend”. In het bisdom Haarlem heeft „vicaris monseigneur” H.W.J. Kuipers gezegd: „In 1968 verlieten in ons bisdom 46 priesters het ambt. . . . In hetzelfde jaar werden er maar twee gewijd.”
Door een officieel onderzoek in Brazilië kwam aan het licht dat van 1960 tot 1968 643 Braziliaanse priesters hun post verlieten. In Peru bericht El Comercio: „De Kerk van Peru is gedecimeerd”, en merkt op dat er thans „nauwelijks 400 Peruviaanse priesters zijn op een bevolking van bijna 14 miljoen”. In 1969 beleefde Argentinië de zwaarste crisis in de geschiedenis van de Katholieke Kerk in dat land: alleen al in het aartsbisdom Rosario zijn 28 priesters tegelijk uitgetreden.
De noodkreet van de kerkleiders is dus niet ongegrond. Immers, als u de kapitein van een groot passagiersschip was, zou u dan niet verontrust zijn als u steeds meer bemanningsleden het schip zou zien verlaten?
Grotere achteruitgang
Veel kerkelijke leiders zijn echter nog veel meer verontrust over wat er op de seminaries en kweekscholen van de meeste godsdiensten, waar toekomstige geestelijken worden opgeleid, gebeurt. D. Poling zegt in The Last Years of the Church:
„Indien waarnemers in de kerk een bericht of dagboek zouden hebben bijgehouden van de eerste waarschuwingstekens van een achteruitgang in het kerkelijk bestuur, zouden zij het eerst een teruggang in het aantal inschrijvingen op de seminaries hebben opgemerkt. Wat in de laatste jaren een onrustbarende achteruitgang is geworden, is een tiental jaren geleden met elk jaar slechts een kleine vermindering begonnen.
Zo worden thans seminaries gesloten, terwijl andere zich in ’sterfbed’-fusies storten.”
Nog niet lang geleden werd in The Australian eveneens gezegd: „Zelfs nog verontrustender dan de afval van het priesterschap is echter de achteruitgang van 25 percent in het aantal mannen die de laatste vier jaar [in Australië] voor priester zijn gaan studeren . . . terwijl de tekenen dit jaar op een nog verdere belangrijke achteruitgang wijzen.” In de Chileense Mensaje wordt gezegd: „De grote seminaries zien er tegenwoordig uit als leeggelopen kazernes.”
In Nederland is alleen al in de laatste twee jaar het aantal priesterwijdingen met 36 percent afgenomen. In Frankrijk onthulde de aartsbisschop van Lyon dat het aantal van hen die zich in 1969 op de katholieke seminaries aldaar hebben laten inschrijven met 41 percent was gedaald. In Engeland is het aantal aankomende anglicaanse priesters de laatste vijf jaar met 22 percent teruggelopen.
Ook de religieuze orden bevinden zich in een dergelijke toestand. De Windsor Star in Canada vermeldt over Ierland het volgende: „Veel kloosters in Ierland zullen de komende 10 jaar moeten worden omgebouwd tot hotels, zo zei onlangs een franciscaner priester aldaar.”
In de Verenigde Staten bleek uit de Official Catholic Directory van 1969 een enorme daling van 9175 in het aantal nonnen vergeleken met het jaar daarvoor. De katholieke geestelijke E. Bartell van de Notre-Dame-universiteit beweerde: „Alle religieuze orden hebben een sterke afneming van nieuwe inschrijvingen geboekt. Ik ken er één waar men een nieuw gebouw had ontworpen voor het opleiden van 100 meisjes, en thans hebben zij er maar vier.” Uit bijna elk land in de christenheid komen gelijkluidende berichten.
Kerkbezoek omlaag
Het voortdurend dunner worden van de gelederen der geestelijken wordt geëvenaard door de vermindering van kerkbezoek. Het is niet alleen de ’bemanning’ die het schip verlaat, maar ook de ’passagiers’!
Het kerkbezoek in Engeland heeft een enorme daling beleefd: tegenwoordig bezoeken nog slechts 8 van elke 100 gedoopten de anglicaanse kerkdienst met Pasen! Uit Canada komt het volgende opmerkelijke bericht in de Toronto Daily Star: „Indien het ledental van de 150 verenigde kerken in Metro Toronto op deze onrustbarende wijze achteruit blijft gaan, zullen er over 15 jaar geen kerken en geen leden meer over zijn.” En de katholieke kerk in Duitsland verliest naar eigen schatting ongeveer 50.000 leden per jaar.
Over Nederland vertelt De Stem: „Het kerkbezoek daalt in Nederland, niet alleen bij de rooms-katholieken maar ook bij de protestanten.” De katholieke parochie van Zeist geeft het volgende opmerkelijke bericht:
Jaar Bezoekersaantal
1965 1639
1966 1426
1967 1208
1968 983
1969 832
Zo’n achteruitgang in kerkbezoek is een weerspiegeling van de houding die de mensen tegenwoordig tegenover religie aan de dag leggen. Een opinieonderzoek in 1957 door Gallup bracht aan het licht dat slechts 14 percent van de ondervraagden meende dat de religie bezig was haar invloed te verliezen, doch bij een zelfde onderzoek in 1969 bleek dat vijf maal zoveel personen — 70 percent — zeiden dat de religie haar invloed aan het verliezen was!
Dit heeft ook zijn uitwerking op de financiële ondersteuning die de mensen aan hun kerk en haar scholen geven. In de Verenigde Staten zijn bijvoorbeeld gedurende de laatste zes jaar meer dan 1000 katholieke parochiescholen gesloten. Het aantal inschrijvingen liep met 771.000 — 14 percent — terug.
Wat zijn de vooruitzichten?
Met groeiende somberheid zien de kerkleiders de toekomst tegemoet. The West Australian citeerde de volgende uitspraak van de geestelijke D. Woodroffe: „Niets kan thans de ontbinding van kerkelijke genootschappen en instellingen meer tegenhouden.”
Bisschop R. Dean, die met afkeer zijn werk als bestuursfunctionaris van de Anglicaanse Kerk voor de gehele wereld heeft neergelegd, beweerde: „De kerk zoals deze thans is samengesteld, zal binnen tien jaar hebben opgehouden te bestaan.” Zijn opvolger, bisschop J. Howe, was het daarmee eens.
In Nederland droeg een artikel van de katholieke priester J. Reuten in het Limburgs Dagblad het volgende opschrift: „Laatste moment van kerk is aangebroken.” Hij zei:
„Ik meen werkelijk dat het allerlaatste ogenblik voor de kerk in Nederland is aangebroken. Ik heb daarvoor twee gronden: Er komt geen nieuwe generatie van ambtsdragers meer, èn: de groep van 18- tot 35-jarigen . . . valt uit de kerk weg.”
Paus Paulus VI spreekt eveneens dikwijls zijn verontrusting uit en verklaarde onlangs nog: „De Kerk maakt een tijd van onrust, zelfkritiek, ja, men zou haast zeggen zelfafbraak mee.” Hij zei dat ze werd ’gekruisigd’.
Ja, de ’kapiteins’ van de religie zijn verontrust, maar indien u zelf kapitein zou zijn, zou u dan ook niet verontrust zijn als u zowel uw bemanning als uw passagiers het schip zag verlaten?
Waarom gebeuren deze verbazingwekkende dingen? Wat is de aanleiding tot de snelle achteruitgang geweest en waar zal deze eindigen?
[Illustratie op blz. 5]
Paus Paulus VI zegt dat de afval van priesters zijn „doornenkroon” is
[Illustratie op blz. 7]
Het tijdschrift „Time” zegt: „Engelands 10.000 plattelandskerken zijn droeve herinneringen aan een verdwijnende levenswijze. . . . Elk jaar worden hun gemeenten al maar kleiner.”