„Uw woord is waarheid”
Wie heeft Twee Petrus geschreven?
TAL van moderne theologen in de christenheid twijfelen er enigszins aan of de apostel Petrus werkelijk Eén Petrus heeft geschreven. Velen van hen beweren echter dogmatisch dat de apostel Petrus Twee Petrus eenvoudig niet geschreven zou kunnen hebben. Zij noemen de brief een „pseudografie”, dat wil zeggen een vervalsing.
Zo verklaart The Interpreter’s Bible (1957), hoewel de aantijgingen weerlegd worden dat Eén Petrus niet echt is, dat, wat Twee Petrus betreft, de mogelijkheid van het auteurschap van Petrus beslist uitgesloten is”. The Jerusalem Bible (1966) beschouwt Eén Petrus eveneens als authentiek doch zegt betreffende Twee Petrus dat de schrijver misschien tot een groep van Petrus’ discipelen behoorde. . . . Wij zouden dit valsheid in geschrifte noemen maar in die tijd was dit volgens de literaire opvattingen geoorloofd”. Van soortgelijke strekking is wat de New Catholic Encyclopedia (1967), Deel 1, blz. 577, verklaart, namelijk: „Bijna alle critici zijn het erover eens dat” Twee Petrus „pseudoniem”, dat wil zeggen een vervalsing, is.
Waarom trekken zoveel theologen de canoniciteit en authenticiteit van Twee Petrus in twijfel? Eén reden is dat vroege „kerkvaders” er weinig uit aanhalen. Hoe komt dat? Het is best mogelijk dat Twee Petrus eenvoudig nog niet zo wijd en zijd in omloop was als Eén Petrus.
Een van de andere bezwaren die tegen de apostel Petrus als de schrijver van Twee Petrus wordt opgeworpen, is het feit dat de schrijfstijl anders is dan die van Eén Petrus. Wat bewijst dit echter? Heel weinig als wij het analyseren. In zijn eerste brief vertelt Petrus dat hij Silvanus als secretaris gebruikt (1 Petr. 5:12). Met het oog hierop is het te verwachten dat, indien Petrus voor de tweede brief een andere secretaris gebruikte of de brief zelf schreef, de stijl ervan enigszins afwijkt van die van Eén Petrus.
Juist deze kwestie van schrijfstijl is een krachtig bewijs dat Petrus de tweede brief die zijn naam draagt heeft geschreven. Wijlen professor W. G. Moorehead verklaart: „Het komt niet weinig voor dat woorden die men zelden in de andere bijbelboeken aantreft, in de twee brieven gewoon zijn.” Het woord aretè bijvoorbeeld, dat „deugd” betekent, treft men in Petrus’ beide brieven aan doch elders alleen in Filippenzen 4:8 (1 Petr. 2:9; 2 Petr. 1:3, 5). Deze hoogleraar merkt ook op: „Er zijn tal van opvallende overeenkomsten in gedachte en woordgebruik in de twee brieven.”
Ook de geleerde E. M. B. Green verklaart: „Ondanks de grote verschillen lijkt geen enkel boek in het Nieuwe Testament zoveel op 2 Petrus als 1 Petrus. Ze blijken . . . een even grote overeenkomst op zuiver taalwetenschappelijke basis te vertonen als 1 Timótheüs en Titus, waarvan algemeen wordt toegegeven dat ze van dezelfde schrijver zijn.” — The Expositor’s Bible, blz. xvi.
Ook merkt een zekere hoogleraar, J. R. Lumby, op dat er in Eén Petrus twintig woorden voorkomen die nergens anders in de christelijke Griekse Geschriften worden aangetroffen. En er staan vierentwintig andere woorden in Twee Petrus die nergens anders in de Schrift worden aangetroffen. Indien iemand had getracht een vervalsing te maken, zou hij stellig gebruik hebben gemaakt van de twintig woorden die kenmerkend zijn voor Eén Petrus in plaats van deze te negeren en vierentwintig andere kenmerkende woorden te gebruiken. Deze dingen stroken echter met het feit dat Petrus beide brieven heeft geschreven, aangezien hij klaarblijkelijk de neiging had zulke weinig gebruikte woorden te bezigen.
Een van de bezwaren tegen het feit dat Twee Petrus door de apostel Petrus is geschreven, is de bewering dat denkbeelden die daarin geopperd worden meer naar de tweede eeuw dan naar de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening rieken. Dat is zuiver een kwestie van interpretatie van datgene wat Petrus in gedachten had toen hij schreef.
Verwijst Twee Petrus echter niet naar de geschriften van Paulus als naar de Schrift, zeggende dat sommigen deze hebben verdraaid tot hun eigen nadeel? Wijst zulk een aanduiding in de richting van de ontwikkeling van afvalligheid niet op gebeurtenissen van de tweede eeuw? Neen. De apostel Paulus begon met het schrijven van brieven ongeveer vijftien jaar voordat Twee Petrus werd geschreven, hetgeen, voor zover het Petrus betrof, voldoende tijd was om uit te maken dat Paulus’ brieven tot de Schrift behoren. De afval waar Petrus op doelt, was in Paulus’ tijd reeds aan de gang en deed niet pas in de tweede eeuw zijn intrede. — 1 Tim. 1:20; 2 Petr. 3:15, 16.
Het is zelfs zo dat Twee Petrus zowel wat de hoofdinhoud als wat de schrijfstijl betreft veel met Eén Petrus gemeen heeft. Om twee punten te noemen: Beide brieven maken melding van de Vloed en tonen aan dat slechts acht personen in leven bleven. Het is belangwekkend dat, voor zover het de christelijke Griekse Geschriften betreft, behalve Petrus alleen Jezus Christus over de Vloed sprak om een flinke les te geven (Matth. 24:37-39; 1 Petr. 3:20; 2 Petr. 2:5; 3:6, 7). Zowel Eén als Twee Petrus leggen de nadruk op de belangrijkheid van de geïnspireerde Schrift en de wijze waarop ze werd geïnspireerd. — 1 Petr. 1:10-12; 2 Petr. 1:19-21.
Zinspelingen in Twee Petrus op persoonlijke ervaringen van Petrus vormen een verder bewijs dat de brief door de apostel werd geschreven. Hij begint met „Simon Petrus, een slaaf en apostel van Jezus Christus, aan hen die een geloof hebben verkregen dat als een even groot voorrecht wordt beschouwd als het onze”. Verder maakt de schrijver van 2 Petrus 1:14 melding van wat Jezus aan Petrus meedeelde over de wijze van zijn dood, die in Johannes 21:18, 19 wordt beschreven. De schrijver vertelt vervolgens over de transfiguratie van Jezus Christus waarvan hij getuige was geweest toen hij Gods woorden hoorde die getuigden van het feit dat Jezus zijn geliefde Zoon was. Doordat de schrijver dit tafereel had aanschouwd, „is het profetische woord voor ons des te vaster gemaakt”, zo zegt hij. — Matth. 17:1-9; 2 Petr. 1:19.
Bovendien vermeldt de schrijver dat hij de vorige brief heeft geschreven, zeggende: „Geliefden, dit is nu de tweede brief die ik u schrijf, waarin ik, evenals in mijn eerste, door herinnering uw vermogen om helder te denken opwek” (2 Petr. 3:1). Het is ook van belang dat deze brief een zeer sterk persoonlijk karakter heeft. In deze korte brief verwijst hij zeven maal naar zichzelf met het persoonlijk voornaamwoord „ik”, zoals: „Ik acht het juist, zolang ik in deze tent ben” (2 Petr. 1:12-15; 3:1). Door de hele brief heen vinden wij een ernst en openhartigheid die een vervalser haast onmogelijk had kunnen nabootsen.
Nu alle feiten zijn nagegaan, is het duidelijk dat de wind en regen van de hogere kritiek tevergeefs tegen het getuigenis van Gods Woord slaan. Degenen die bestrijden dat Petrus de schrijver van Twee Petrus is, kunnen schijnbare muggen vinden om uit te zijgen, doch door dit te doen, zwelgen zij de kameel van ongegronde twijfel door. Jehovah God heeft erop toegezien dat alleen authentieke boeken en brieven deel zijn gaan uitmaken van zijn Woord, de bijbel.