Record-oogsten, en toch voedseltekorten — Waardoor?
ELKE huisvrouw weet wat er de laatste tijd met de voedselprijzen aan de hand is. In de meeste landen zijn ze enorm gestegen. Dit toont iets aan: namelijk dat er over de hele wereld tekorten zijn aan voedsel. Dit is een basisfeit.
Niettemin waren er in 1973 in veel voedselproducerende landen record-oogsten; in Amerika bereikten de maïs-, tarwe- en sojabonenoogst nieuwe recordcijfers. En in de Sovjet-Unie steeg de graanproduktie van 168 miljoen ton in 1972 tot ongeveer 222 miljoen ton in 1973, een reuzetoename van zo’n 54 miljoen ton.
Maar waaraan zijn de bestaande voedseltekorten en de daaruit voortvloeiende hoge prijzen dan te wijten? Wat is er met de wereldvoedselvoorziening aan de hand?
Vraag en aanbod
In de economie wordt wel gesproken over ’de wet van vraag en aanbod’, wat eenvoudig wil zeggen dat wanneer de vraag naar iets sneller stijgt dan het aanbod, normaal genomen de prijzen omhoog gaan.
En die situatie heeft zich nu ook ten aanzien van ons voedsel voorgedaan. De voedselvraag is de afgelopen paar jaar ontzaglijk gestegen en deze grote vraag heeft de voorraadtoename verre overtroffen. Vandaar een voedseltekort en hogere prijzen.
Daarbij komt nog dat 1973 nu wel een goed oogstjaar was, maar 1972 was dat allerminst. Dat jaar was er zelfs een netto-achteruitgang in de voedselproduktie. D. Paarlberg, van het Amerikaanse departement van landbouw, merkte over dat armzalige oogstjaar op: „Nooit in de moderne geschiedenis waren de oogsten in zoveel producerende landen op hetzelfde moment zo slecht. De prijzen stegen en de voorraden slonken.” Over de tarweproduktie schreef The Americana Annual: „De wereldproduktie van tarwe bedroeg in 1972 300.489.000 ton, een stuk lager dan de 323.188.000 ton in 1971.”
Maar de voedselvraag daalde in 1972 niet. Ze bleef onbarmhartig stijgen; en de hogere voedselproduktie in 1973 was niet voldoende om reservevoorraden op te bouwen. Een situatie waarop Paarlberg het volgende commentaar gaf:
„Zelfs met deze grote oogst, lijkt een beduidende toename van de belangrijkste graanvoorraden in de V.S. op korte termijn niet waarschijnlijk. . . .
Deze abnormale situatie van voortdurende spanning op de graanmarkt, ondanks een belangrijk betere oogst, geeft stof tot vrees — vrees dat we een nieuw tijdperk van grote tekorten, hongerige mensen en hoge prijzen zijn binnengetreden.”
Ja, de wereldgraanvoorraden nemen steeds verder af. Waren in 1961 volgens het tijdschrift U.S. News & World Report de wereldgraanreserves nog 222 miljoen ton — voldoende om de wereldbevolking 94 dagen te voeden — midden 1974 bedroegen de reserves naar schatting nog slechts 105 miljoen ton, voldoende voor slechts 29 dagen.
Hoe moet er aan de toenemende voedselvraag worden voldaan? Veel landen kloppen bij de Verenigde Staten aan om hun tekorten te dekken. Naar schatting 90 landen hebben dit jaar reeds Amerikaans graan besteld. C. Brunthaver, onderminister van het Amerikaanse departement van landbouw, verklaarde: „De landen van de wereld verbruiken meer graan, kopen daardoor meer graan en meer van wat zij kopen, komt van de Verenigde Staten. . . . De wereldvoedseleconomie raakt steeds meer afhankelijk van Amerikaans [graan].”
Maar hierdoor heeft men de Amerikaanse graanreserves natuurlijk zwaar moeten aanspreken, zelfs zo dat er in feite geen graanreserves meer bestaan. De grote voedseloverschotten van voorgaande jaren, zijn thans voltooid verleden tijd. En, zoals reeds gezegd, de kosten zijn omhooggesprongen. Midden ’72 kostte een „bushel” Amerikaans graan (ruim 35 l) één dollar dertig. Anderhalf jaar later was de prijs verviervoudigd — een niveau waar hij nu, vanwege de goede oogsten, weer iets onder ligt.
Kortom: de Verenigde Staten hebben geen grote overschotten meer; die zijn door de binnenlandse en buitenlandse vraag verdwenen. Voor de arme landen is dit een ernstig stemmend feit. St. S. Rosenfeld, een van de redacteuren van de Washington Post, legde uit waarom: „Met uitgeputte voorraden en gewijzigde belangen, kunnen de Verenigde Staten niet langer optreden als de internationale goede Samaritaan.” Een voorbeeld van wat dit in de praktijk kan betekenen, stond vermeld in de Saturday Review/World:
„Amerika’s overschot-politiek is drastisch gewijzigd. Tijdens de Indiase hongersnood in 1966-67 verzonden de Verenigde Staten voldoende graan om meer dan 50 miljoen mensen te voeden . . .
Maar in 1973, tijdens de Sahara-droogte, waren de Verenigde Staten van mening dat ze slechts 156.000 ton voedsel konden versturen, nauwelijks 1 percent van de bovengenoemde zendingen naar India.”
Wat deskundigen zeggen
De wereldvoedselvoorziening veroorzaakt overal diepe bezorgdheid. Meer en meer deskundigen laten zich in dezelfde zin over de toekomst uit.
Washington Post-schrijver Rosenfeld merkte op: „De wereld, met inbegrip van de Verenigde Staten, gaat mogelijk een periode van onbepaalde, zo niet blijvende, voedseltekorten in. Sommige deskundigen voorzien honger, ondervoeding en sterfte op ongekende schaal.”
Directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie, Dr. A. H. Boerma, verklaarde vorig jaar: „De wereldvoedselsituatie is in 1973 moeilijker dan op enig ander moment sinds de eerste jaren na de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog.” Vanwege de lage reserves waarschuwde hij: „We hebben nauwelijks of geen buffervoorraad voor nog een grote oogstmislukking; de wereld is gevaarlijk afhankelijk geworden van de huidige produktie.”
Norman Borlaug, winnaar van de Nobelprijs voor zijn werk in verband met de ontwikkeling van nieuwe tarwe- en rijstvariëteiten (wel beschreven als de „groene revolutie”), stemt hiermee in. Over 1973 merkte hij op: „Slechts een handvol mensen weet hoe dicht we toen bij een sterfte waren van 50 tot 60 miljoen mensen.”
Een recent artikel in de New York Times droeg de volgende kop: „WERELD GEZIEN OP RAND VAN VOEDSELRAMP.” En er stond in:
„De wereld balanceert op de rand van een Malthusiaanse ramp, met hongersterfte en ellende voor miljoenen, zo luidden gisteravond de woorden van Dr. J. H. Knowles, voorzitter van de Rockefeller Stichting . . .
Van de 2 1⁄2 miljard mensen die in de minder ontwikkelde landen van de wereld leven, zo sprak Dr. Knowles, is naar schatting 60 percent [1 1⁄2 miljard] ondervoed, achtergebleven in lichamelijke ontwikkeling en slecht onderwezen, terwijl 20 percent [500 miljoen] bezig is op dit moment te sterven van de honger.”
Bevolkings-„explosie”
Een van de voornaamste gronden waarop men zulke verschrikkelijke voorspellingen baseert, heeft te maken met de groei van de wereldbevolking. Deze „explodeert”. En de grootste groei vindt plaats in die landen waar reeds voedseltekorten heersten.
Tegen 1975 zullen er vier miljard mensen op aarde zijn. De netto-toename zal dan ongeveer 80 miljoen per jaar bedragen (ze loopt nu in de 78 miljoen per jaar, bij een totale bevolking van 3,9 miljard), een jaartoename die gelijk staat met de totale bevolking van Bangla Desh. Alleen India zorgt jaarlijks reeds voor 13 miljoen nieuwe monden die gevoed moeten worden.
Wat de deskundigen vooral verontrust, is dat de wereldbevolking steeds sneller en sneller toeneemt. Er waren duizenden jaren voor nodig om (in ongeveer 1830) het eerste miljard te bereiken. Voor het tweede miljard was nauwelijks honderd jaar nodig (1930), terwijl het derde miljard slechts dertig jaar vergde en in 1960 werd bereikt. Naar alle verwachting is voor het vierde miljard slechts 15 jaar nodig, zodat we dat in 1975 (!) kunnen verwachten.
Landbouwdeskundige L. Brown sprak dan ook: „De wereldgraanreserves daalden in 1973 tot hun laagste niveau in 20 jaar. . . . In 1974 zullen naar alle verwachting de reeds uitgeputte wereldgraanreserves, ondanks de goede oogsten die men in de belangrijkste landen voorziet, nog verder afnemen.”
Wat het bevolkingsprobleem nog „explosiever” maakt, is het feit dat de groeiende miljoenen een betere maaltijd verlangen. Naarmate meer mensen een beter inkomen krijgen, willen er ook meer beter eten. In de Verenigde Staten is bijvoorbeeld de vleesconsumptie per hoofd van de bevolking sinds 1950 verdubbeld. Spanjaarden eten thans tweemaal zoveel vlees als in 1960. En in land na land is dezelfde tendens waarneembaar.
De grotere vraag naar vlees, melkprodukten en eieren, vormt een extra belasting voor alle voedselbronnen. Iemand die rechtstreeks graan eet, verorbert misschien zo’n 200 kilo per jaar. Voegt hij echter vlees, melk en eieren aan zijn voeding toe, dan consumeert hij in feite veel grotere hoeveelheden graan. Enkele getallen wijzen dit uit: de doorsnee-Amerikaan eet slechts 75 kilo graan rechtstreeks, in de vorm van brood, gebak en andere graanprodukten, maar verbruikt in feite een ton (1000 kilo) per jaar, doordat de rest nodig is voor de dieren die het vlees, de melk en de eieren leveren welke hij gedurende het jaar eet.
’Toenemende eisen’ zorgen dus voor een nog snellere consumptie van granen dan alleen door de bevolkingstoename veroorzaakt zou worden. Dit is een betrekkelijk nieuw element, dat vroeger nauwelijks van invloed was. Maar thans vormen de „exploderende” wereldbevolking plus de vraag naar betere voeding een nieuwe, zware, tweevoudige belasting van de beschikbare voorraden.
Veranderend weer
Daarnaast heeft het weerpatroon zich in veel streken van de aarde sterk gewijzigd. Droogten hier en overstromingen daar hebben geducht onder de gewassen huisgehouden en ernstige invloed gehad op de voedselproduktie.
In Noord- en Centraal-Afrika heeft zich een aanhoudende droogte ontwikkeld, die nu al zeven jaar duurt. Duizenden vierkante kilometers ten zuiden van de Sahara-woestijn liggen nu in de greep van een teisterende hitte. Mauritanië, Senegal, Mali, Opper-Volta, Niger en Tsjaad zijn de landen die er het ergst aan toe zijn. Ook gedeelten van Nigeria, Cameroun en Soedan zijn getroffen.
Duizenden mensen zijn daar reeds gestorven, terwijl nu ettelijke miljoenen in gevaar verkeren. De beenderen van eens grote kudden van letterlijk miljoenen dieren, liggen nu blakerend in de zon. Men spreekt over de grootste „natuurramp” in de geschiedenis van Afrika.
Ook in Ethiopië heerst een ernstige hongersnood. Eén schatting spreekt over meer dan 100.000 doden. Hele dorpen schijnen door honger en ziekte weggevaagd te zijn. En onbarmhartig woekert de honger voort.
De Sovjet-Unie had in 1972 te kampen met slecht weer, waaronder ernstige droogte. Dit veroorzaakte een grote daling in de voedselproduktie. Dat jaar bleef men met de graanoogst 27 miljoen ton onder het streefgetal van 195 miljoen ton, hetgeen de Sovjet-Unie noodzaakte tot grote voedselaankopen in andere landen, ter waarde van ongeveer twee miljard dollar, voornamelijk in de Verenigde Staten, Canada en Australië.
Het effect van die Russische aankopen was over de hele wereld voelbaar. Ten gevolge van deze grote, plotselinge vraag schoten de prijzen omhoog, terwijl de wereldgraanvoorraden ernstig slonken.
Weerdeskundigen verwachten nu een ernstige droogte in de Verenigde Staten. Voor dat werelddeel heeft men namelijk een historisch patroon van droogten vastgesteld met een periode van ongeveer twintig jaar. De laatste droogtetijden vielen in de jaren dertig en vijftig, zodat men in de jaren zeventig weer nieuwe verwacht. Aangezien de Verenigde Staten de voornaamste voedselleveranciers van de wereld zijn, zou echter één slechte oogst daar, een rampzalig effect hebben op de beschikbare voedselhoeveelheid in andere landen.
Meer problemen
Behalve een „exploderende” bevolking, de toenemende vraag naar betere voeding en gewijzigde weerpatronen, zijn er nog andere problemen die de arme landen een weinig rooskleurige toekomst beloven. Een ervan is de stijgende prijs van grondstoffen, waaronder olie — een prijsstijging die het voor de arme landen extra moeilijk maakt om aan voldoende voedsel, kunstmest en landbouwmachines te komen.
De olieprijs is bijvoorbeeld de afgelopen tijd verviervoudigd — wet erop neerkomt dat de hongerige landen een groot deel van hun reeds beperkte inkomen aan de aankoop van noodzakelijke olieprodukten moeten besteden. Over de situatie met betrekking tot India stond in U.S. News & World Report:
„De olierekening van India zou bij de huidige prijzen en een verbruik van vóór de crisis, 80 percent van ’s lands exportverdiensten opslokken. Van olie afhankelijke kunstmestfabrieken verkeren in moeilijkheden. Aan de door kunstmest gevoede ’groene revolutie’ en de overvloedige oogsten waarin India zich heeft verheugd, zal nu wellicht een eind komen. Mocht dit inderdaad zo zijn, dan is de kans niet denkbeeldig dat 1975 India’s jaar van honger zal worden.”
De scherpe prijstoename van de afgelopen tijd, is voor de mensen in de arme landen een ramp. Ze maakt voor hen het verschil uit tussen (karig) eten en helemaal niet eten. Vandaar ook dat, aldus de New York Times, Robert McNamara, president van de Wereldbank, „er met bijna religieuze ijver op heeft gewezen dat de rijke landen de economische en menselijke consequenties van verviervoudigde olieprijzen nog niet hebben doorberekend, en evenmin zijn begonnen aan de bestrijding van de voedsel- en kunstmesttekorten die hij ziet aankomen. . . . Nog één of twee seizoenen met slecht weer, aldus zijn woorden, en de mensheid zal door onvoorstelbare rampen worden getroffen”.
Bovendien, zo blijkt, neemt met het toenemen van de bevolking de hoeveelheid bouwland af. Was bijvoorbeeld in 1944 in de Verenigde Staten 148 miljoen hectaren grond bebouwd met 16 belangrijke gewassen — in 1974 was dit oppervlak gedaald tot 112 miljoen hectaren. Waarom die grote afname? De New York Times geeft als antwoord:
„De afname in het aantal bebouwde hectaren sinds 1944, ondanks de hogere landbouwprijzen, is een bewijs van de gestage omvorming van bouwland tot huizen- en winkelcentrums, autowegen, luchthavens en andere, niet agrarische projecten, zomede voor de veefok.”
Is het redelijk om naar de oceanen te zien als de bron van meer voedsel, in de vorm van visprodukten? Neen, zeggen de autoriteiten. Zij achten het onwaarschijnlijk dat het ooit zover zal komen. De vissersvloten van allerlei landen halen nu al zoveel vis uit de oceaan dat de vissoorten door voortplanting hun aantal nauwelijks op peil kunnen houden. Volgens sommige deskundigen is „overbevissing” reeds een feit, met minder vis in de toekomst als resultaat.
Al deze feiten tekenen inderdaad een somber voedselbeeld. De menselijke samenleving, zoals die op het moment functioneert, is eenvoudig niet in staat de miljarden van de aarde op juiste wijze te voeden. Zelfs de deskundigen die hier een paar jaar geleden nog zeer optimistisch tegenover stonden, achten nu ook een massasterfte bijna onvermijdelijk. Een Amerikaanse regeringsfunctionaris voorspelde: „De voedselcrisis van 1974 zal op een zondagsschoolpicnic lijken, vergeleken met die van 1975-76.”
[Kaart op blz. 4]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
AFRIKAANSE DROOGTE
MAURITANIË
SÉNÉGAL
MALI
GAMBIA
OPPER-VOLTA
TOGO
NIGER
NIGERIA
DAHOMEY
LIBIË
TSJAAD
CENTR.-AFRIKAANSE REP.
CAMEROUN
SOEDAN
AFAR- EN ISSALAND
ETHIOPIË
SOMALIA
KENYA
Het in kleur aangegeven gebied duidt de gordel aan waar zich de afgelopen jaren in dit deel van Afrika een ernstige droogte heeft ontwikkeld
[Illustraties op blz. 5]
SLEUTELFACTOREN BIJ HET WERELDVOEDSELTEKORT
„EXPLODERENDE” WERELDBEVOLKING
TOENEMENDE VRAAG NAAR BETERE VOEDING
GEWIJZIGDE WEERSPATRONEN
MINDER LAND IN GEBRUIK VOOR LANDBOUWDOELEINDEN
HOGE PRODUKTIEKOSTEN VAN VOEDSEL