Getrouw aan God ondanks wrede vervolging
VOOR de vierde achtereenvolgende maal zijn in het Afrikaanse land Malawi onschuldige christenen het slachtoffer van wrede vervolging. Zoals in de Ontwaakt! van 22 januari 1976 stond vermeld, zijn de duizenden getuigen van Jehovah die in 1972 na het uitbreken van wrede vervolging in Malawi de grens waren overgevlucht en in Moçambique een veilige wijkplaats hadden gevonden, ertoe gedwongen weer naar Malawi terug te keren, waar ze opnieuw aan afschuwelijke en vernederende mishandelingen zijn blootgesteld.
Toch wordt dit alles niet teweeggebracht door enige wetteloosheid van de zijde van deze christenen. Over de gehele wereld staan Jehovah’s getuigen bekend als erg ordelievende en gehoorzame burgers. „Men zou hen modelburgers kunnen noemen. IJverig betalen ze hun belasting, verzorgen ze de zieken en bestrijden ze analfabetisme”, aldus G. Wright in de San Francisco Examiner. Bovendien wordt algemeen erkend dat onder hen niet de misdaad, corruptie en immoraliteit voorkomen die elders zo welig op aarde tieren.
Wel is het echter zo dat Jehovah’s getuigen in Malawi, evenals trouwens overal elders, een neutraal, op de bijbel gebaseerd standpunt ten aanzien van politieke aangelegenheden innemen. Jezus zei over zijn volgelingen: „Zij zijn geen deel van de wereld, evenals ik geen deel van de wereld ben” (Joh. 17:16). Vandaar dat zij in Malawi geweigerd hebben de politieke partijlidmaatschapskaart te kopen die door de regerende Malawi-Congrespartij wordt uitgegeven, en waarop de beeltenis van Dr. H. Kamuzu Banda prijkt, Malawi’s president voor het leven en ouderling van de Presbyteriaanse Kerk. Deze weigering heeft, op aanstichting van de hoogste regeringskringen, tot verschrikkelijke vervolging geleid.
Standvastig
Maar de geest die deze Malawiaanse Getuigen aan de dag hebben gelegd, is gebleken een bron van grote aanmoediging te zijn, zowel voor henzelf als voor hun geestelijke broeders en zusters in andere landen. Tegenover de wereld hebben zij getoond dat er in deze jaren ’70 nog christenen zijn die aan hun geloof in God wensen vast te houden, ongeacht welke wrede vervolging men over hen brengt.
Dit bleek wel uit de woorden van vele Malawiaanse Getuigen die wanneer zij werden geïnterviewd, verklaarden: „Wij zullen ten aanzien van ons geloof in God nooit een compromis sluiten, zelfs al worden wij door deze wrede belagers met de dood bedreigd.”
Een oudere Getuige uit Malawi die werd geïnterviewd, zei zelfs: „Wij weten dat Jehovah er een doel mee moet hebben dat hij toelaat dat ons deze dingen overkomen. Wij zijn vastbesloten met hem samen te blijven werken tot zijn voornemen is gediend.”
De waarnemer merkte op: „Alle Getuigen, ook de jongeren, lijken geestelijk erg sterk te zijn.” Bovendien berichtte de interviewer dat hun christelijke opzieners „geen enkele angst toonden, voor wat maar ook, maar vastbesloten schenen met hun herderlijke werk voort te gaan, wat er ook zou gebeuren.”
Wat is hun geloof voor de hele wereld een getuigenis! Wanneer in de komende eeuwen in Gods nieuwe ordening over de daden van ware christenen in deze tijd van het einde zal worden gesproken, hoe waarderend zal er dan aan hun getrouwe loopbaan worden teruggedacht!
Vlucht naar Zambia
Toen in augustus vorig jaar de tienduizenden Malawiaanse getuigen van Jehovah die in Moçambique woonden, gedwongen waren weer naar Malawi terug te keren, vluchtten duizenden van hen onmiddellijk naar het nabijgelegen Zambia waar ze te Sinda Misale, in het district Chipata, hun kamp opsloegen en door nabijgelegen gemeenten van Jehovah’s getuigen met hulpgoederen, waaronder voedsel en medicijnen, geholpen mochten worden. Ongeveer 4800 gevluchte Getuigen hielden tot eind oktober in deze meest oostelijke provincie van Zambia, bij de grens van Malawi, verblijf.
Bezoekers van het kamp stonden verbaasd over de gonzende activiteit. Een van hen merkte op: „Overal was men bezig. Sommige broeders tekenden op de grond af waar nieuw-aangekomenen hun onderkomen konden bouwen, terwijl anderen, die reeds een plek toegewezen hadden gekregen, druk bezig waren met bouwen. Het voltooide deel van het kamp zag er schoon en ordelijk uit.”
Deze waarnemer zag ook een grote menigte mannen, vrouwen en oudere kinderen in het bos bezig gras en takken voor de bouw van deze onderkomens te snijden. De vrouwen verzamelden zwarte aarde voor de vloer.
Terwijl Jehovah’s getuigen uit naburige gemeenten bezig waren met het uitladen van hulpgoederen, zei de vluchtelingenfunctionaris die het toezicht hield op het kamp en aan wie was gevraagd wat zijn indruk was: „Ik sta erg verbaasd over deze mensen. Zij werken zo hard en hebben zo weinig toezicht nodig dat ze volgens mij een reusachtig werk zouden kunnen doen als hun een stuk grond werd toegewezen om te bebouwen.”
Discipline en ijver heerste er ook in de snel opgezette kliniek van het kamp. Daar zorgden medisch geschoolde Getuigen in samenwerking met drie gezondheidsfunctionarissen van de Zambiaanse regering voor de gewonden en zieken. Er werd geconstateerd dat de Getuigen in het kamp krachtig en actief waren, ofschoon meestal wel mager, wegens de vele dagen die zij zonder eten in de rimboe hadden doorgebracht voordat zij het kamp te Sinda Misale hadden bereikt.
Ondanks lijden geen compromis
Tal van berichten over mishandeling van zowel volwassen als jonge getuigen van Jehovah door functionarissen, jongeren en politieleden van de Malawi-Congrespartij druppelden het kamp binnen.
Op 28 september 1975 werden bijvoorbeeld zes mannelijke en vrouwelijke Getuigen naar het Chimutu-bijkantoor van de Malawi-Congrespartij in Lilongwe gevoerd, waar zij het bevel kregen een partijkaart te kopen. Maar allen weigerden. Daarna werden deze Getuigen met touwen vastgebonden en onbarmhartig afgeranseld.
In het dorp Mkochi werd een bejaarde zuster afschuwelijk afgetuigd door de jongeren van de partij omdat zij geen partijkaart wilde kopen. Een van haar tanden werd uitgeslagen en men liet haar uiteindelijk bewusteloos liggen.
Een andere bejaarde Getuige uit het dorp Mambala vertelde hoe zij op 26 augustus met haar zwangere dochter thuis was aangekomen en de partijfunctionarissen hun toen onmiddellijk hadden opgelegd een partijkaart te kopen. Toen de vrouwen dit bleven weigeren, waren zij het dorp uitgejaagd. De vrouw was toen samen met haar zwangere dochter buiten onder een boom gaan slapen.
Een paar dagen later kreeg haar dochter barensweeën en de moeder vroeg aan de dorpelingen of zij haar dochter in een van de huizen mocht brengen om daar te bevallen. Alle bewoners weigerden. Het dorpshoofd dreef de spot met haar en zei: „Vraag aan je God Jehovah of hij een ladder wil sturen zodat je met je dochter naar de hemel kunt klimmen om daar te bevallen.”
De jonge vrouw baarde haar baby onder de boom terwijl de dorpsbewoners er omheen stonden. Onmiddellijk nadat de bevalling was beëindigd, joegen het dorpshoofd en de andere dorpsbewoners de moeder weg en lieten de dochter met haar baby onder de boom liggen.
Ook de andere vluchtelingen kwamen met soortgelijke verhalen binnen. Niettemin bleek uit alle berichten dat de vervolgden standvastig bleven. „Tot dusver”, aldus een waarnemer, „is er ondanks de felle vervolging geen enkel bericht over het sluiten van een compromis binnengekomen.”
Volharding onder aanhoudende beproeving
Zo is de volgende geschiedenis afkomstig van vier mannelijke Getuigen die pas uit de gevangenis in Malawi waren vrijgelaten. Zij en nog een Getuige waren één jaar en vijf maanden in hechtenis gehouden alvorens hun zaak in juni 1974 voorkwam. Al die tijd waren zij onderworpen aan diverse martelingen om hen ertoe te brengen hun geloof in God op te geven. Herhaaldelijk werden ze onbarmhartig geslagen en langdurig door functionarissen ondervraagd. Hun werd gevraagd de namen van medechristenen, verantwoordelijke opzieners vooral, door te geven. Zij bleven echter zwijgen en weigerden hun christelijke broeders te verraden.
Daarna kregen de gevangenisautoriteiten bevel de vijf Getuigen negen dagen lang absoluut geen voedsel te geven. Ze werden ook in een donkere kamer opgesloten en mochten negentien dagen lang de zon niet zien. Daarna werden zij naar een andere, erg vuile cel, overgebracht. Een van de mannen stierf wegens deze mishandelingen, maar sloot geen compromis. De vier anderen zeiden dat zij ernstig tot Jehovah hadden gebeden en gesterkt waren om deze beproeving te doorstaan.
Op een keer kwamen de bewakers met voedsel naar de cellen toe, maar eisten dat de Getuigen voordat ze gingen eten eerst luid zouden bidden. Aangezien Jehovah’s getuigen God altijd eerst danken voordat zij een maaltijd gaan nuttigen, deden zij dit. Maar onmiddellijk na dat gebed werden allen ervan beschuldigd ’tot een onwettige organisatie te behoren’, omdat degene die het gebed had uitgesproken dezelfde zinsneden had gebruikt als Jehovah’s getuigen dit elders doen, met inbegrip van de naam Jehovah.
In juni werden zij voor de rechtbank geleid en tot zware dwangarbeid veroordeeld. Toen de gevangenisautoriteiten echter zagen dat de Getuigen het hun opgedragen werk erg getrouw ten uitvoer brachten, gaven zij hun het opzicht over andere gevangenen. De gevangenisautoriteiten kregen groot respect voor deze Getuigen.
Bovendien ontvingen ze de vrijheid om met andere gevangenen over de bijbel te spreken, voor welk doel de gevangenis zelfs negentien bijbels in de Cinyanja-taal beschikbaar stelde. De verantwoordelijke functionaris merkte op: „Wij willen graag dat jullie deze bijbels gebruiken om die misdadigers hier in de gevangenis te leren net zulke goede mensen te worden als jullie.” Spoedig konden zij acht bijbelstudies beginnen, waarvan één met een bewaker!
Begin oktober 1975 werden de vier Getuigen ten slotte uit de gevangenis vrijgelaten. Zij gingen naar Zambia, naar het kamp te Sinda Misale, waar zij hun ervaringen vertelden. Voortdurend hadden zij tijdens hun beproevingen gevoeld dat de sterkende kracht van Jehovah met hen was.
Standvastig ondanks verdere vervolging
Eind oktober zorgde de regering van Malawi ervoor dat deze duizenden Getuigen in het kamp te Zambia weer naar Malawi werden teruggezonden, alwaar ze opnieuw aan de sadistische wreedheden van de Malawi-Congrespartij waren overgeleverd.
Toch, ondanks dit alles, blijven Jehovah’s getuigen in Malawi standvastig — en dat geldt voor zowel mannen als vrouwen en zelfs jonge kinderen. Zij hebben het besluit genomen nooit een compromis aan te gaan ten aanzien van datgene waarvan zij weten dat het juist is en wat zij kennen als Gods wil. Zij zullen jegens God geen verraad plegen door hun geloof in hem te verloochenen.
Opnieuw is er dus een aangrijpend hoofdstuk van geloof geschreven in het dictatoriale land Malawi, een hoofdstuk dat zijn eigen plaats inneemt naast het verslag over vele getrouwe mensen in oude tijden, die in hoofdstuk 11 van het bijbelboek Hebreeën worden genoemd. Daarin staat dat mannen als Gideon, Barak, Simson, Jefta, David, Samuël en anderen „door geloof koninkrijken een nederlaag toebrachten in de strijd” en „rechtvaardigheid bewerkten”. Bovendien wordt er opgemerkt dat „andere mannen werden gemarteld omdat zij geen verlossing door een of andere losprijs wilden aanvaarden”, dat wil zeggen, niet door een compromis of verloochening van hun geloof in Jehovah God.
Dat zelfde hoofdstuk van Hebreeën verhaalt ook: „Anderen kregen hun beproeving door bespottingen en geselingen, zelfs meer dan dat, door boeien en gevangenissen. Zij werden gestenigd, zij werden beproefd, zij werden in stukken gezaagd, zij stierven door afslachting met het zwaard, zij zwierven rond in schapevachten, in geitevellen, terwijl zij gebrek leden en verdrukt en slecht behandeld werden; en de wereld was hun niet waardig.” — Hebr. 11:32-38.
Hebreeën hoofdstuk 12, vers 1, noemt deze getrouwe mensen „een grote wolk van getuigen”. Tot die „grote wolk van getuigen” behoren nu stellig ook de christenen in het land Malawi, die hetzelfde soort van geloof in God aan de dag leggen. Ook al mogen sommigen sterven en worden anderen afschuwelijk mishandeld, deze getrouwe christenen in Malawi hebben het vaste besluit genomen hun geloof niet door Satan de Duivel en zijn handlangers hier op aarde te laten breken. En zij troosten zich met de zekerheid dat ook al sterven zij wegens hun getrouwheid jegens God, ’zij tot een betere opstanding mogen geraken’, een opstanding die het vooruitzicht biedt op eeuwig leven. — Hebr. 11:35.
Deze christenen begrijpen eveneens dat net als Jehovah in het verleden toeliet dat zijn volk vervolgd werd, zoals in het geval van Job, Hij dit ook nu toelaat, totdat Zijn tijd is aangebroken om aan Satans wereld een eind te maken. En hoewel, net als in het geval van Job, aan hun beproevingen geen einde lijkt te komen, zijn Jehovah’s getuigen in Malawi vol vertrouwen dat het eindresultaat voor hen net als voor Job, zo voldoeningschenkend zal zijn dat al het leed dat zij nu door wrede vervolging ondergaan, er meer dan goed door gemaakt zal worden. — Job 1:9-12; 2:3-7; 42:12-17.
Weldra zal thans Gods oordeel ten aanzien van dit Satanische samenstel van dingen worden voltrokken. Hij zal de aarde van goddeloosheid en goddeloze mensen bevrijden ten einde de weg vrij te maken voor de rechtvaardige ’nieuwe hemelen en nieuwe aarde’ die hij heeft beloofd (2 Petr. 3:13). Gods vijanden en aanhoudende tegenstanders van zijn volk „zullen heengaan in de eeuwige afsnijding, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven”. — Matth. 25:44-46.
Terwijl dus Jehovah’s getuigen in Malawi een afschuwelijke vervolging ondergaan enkel vanwege hun geloof in God, hebben zij van God de stellige verzekering dat zij beloond zullen worden met de gelegenheid tot eeuwig leven in zijn nieuwe ordening. Om die reden kunnen zij zich verheugen in de wetenschap dat de „beproefde hoedanigheid” van hun geloof „welke van veel grotere waarde is dan goud, dat vergaat ook al wordt het door vuur beproefd — een reden tot lof en heerlijkheid en eer bevonden [zal] worden bij de openbaring van Jezus Christus”. — 1 Petr. 1:6, 7; Ps. 37:10, 11, 28, 29.