Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • g76 22/11 blz. 3-6
  • Malawi — Wat is er thans aan de hand?

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Malawi — Wat is er thans aan de hand?
  • Ontwaakt! 1976
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Overweldigende bewijzen
  • Waarom deze vervolging?
  • De aanhoudende vervolging
  • Wat gebeurt er met christenen in Malawi?
    Ontwaakt! 1973
  • Wrede elementen maken grondwet van Malawi tot een aanfluiting
    Ontwaakt! 1976
  • Wereldwijde ruchtbaarheid aan regime van terreur
    Ontwaakt! 1976
  • Getrouw aan God ondanks wrede vervolging
    Ontwaakt! 1976
Meer weergeven
Ontwaakt! 1976
g76 22/11 blz. 3-6

Malawi — Wat is er thans aan de hand?

WANNEER thans ergens ter wereld de naam Malawi valt, rijst heel vaak de vraag: Hoe staat het nu met Jehovah’s Getuigen daar? En niet zonder reden. Want Jehovah’s Getuigen zijn de afgelopen jaren in Malawi het doelwit van wrede vervolging geweest. In een artikel van Amnesty International Report on Torture („Verslag over mishandeling”) uit 1973, stond:

„Gedocumenteerde berichten wijzen erop dat zowel in 1967 als in 1972 de Jonge Pioniers [de jeugdige vleugel van de Malawi-Congrespartij (MCP)] en hun ondersteuners Jehovah’s Getuigen aan martelingen hebben onderworpen, uiteenlopend van verkrachting, slaan, scheren met gebroken flessen, en verbranding. In de herfst van 1972 leidden deze vervolgingen tot een aantal doden en migreerden zo’n 21.000 Getuigen van Jehovah naar Zambia, waar verscheidene honderden in een vluchtelingenkamp met ontoereikende voorzieningen stierven.”

Na in december 1972 uit dit kamp verdreven te zijn, kwamen veel Getuigen in hun thuisland Malawi opnieuw aan wrede vervolging bloot te staan. Daarom vluchtten zij weer over de grens, ditmaal naar Moçambique, waar vluchtelingenkampen werden ingericht en waar van begin 1973 tot augustus 1975 meer dan 20.000 Getuigen hebben gewoond. Totdat er ook daar een verandering kwam, zoals in een recenter rapport van Amnesty International werd vermeld:

„In juni 1975 nam de FRELIMO-regering de macht in Moçambique over, en kort daarna begon een aantal hooggeplaatste functionarissen in de FRELIMO-regering Jehovah’s Getuigen aan te vallen . . . Waarschijnlijk als gevolg daarvan schijnen de vluchtelingenkampen in het gebied van Vila Coutinho/Mlangeni in de maand augustus gesloten te zijn. Van onafhankelijke getuigen weet Amnesty International dat eind augustus [1975] Jehovah’s Getuigen-vluchtelingen in groten getale zijn waargenomen op de grens van Malawi en Moçambique, kennelijk niet wetend waar ze nu heen zouden gaan.”

Het afgelopen jaar zijn er tegen deze Getuigen die gedwongen waren naar hun huizen in Malawi terug te keren, afschuwelijke wreedheden begaan. Over de hele wereld kon men berichten hierover in de kranten lezen. De regeringsfunctionarissen ontkenden deze berichten of beweerden dat ze overdreven waren. Maar wat zijn de feiten?

Overweldigende bewijzen

Die feiten zijn gruwelijk en liegen er niet om. De namen van Getuigen die het slachtoffer werden van wreedheden, de identiteit van hun aanvallers en de plaatsen waar deze wreedheden zijn begaan, zijn allemaal bekend en openbaar gemaakt.a In een ingezonden brief naar aanleiding van een artikel in de Londense Observer over deze gruweldaden verklaarde R. E. S. Cook:

„Het artikel van Colin Legum van afgelopen week over de gemelde gruweldaden tegen Jehovah’s Getuigen kwam voor mij niet als een grote verrassing. Een paar jaar geleden bereikten soortgelijke berichten al de Britse pers. Indertijd was ik werkzaam in Malawi en mijn ervaringen uit die tijd laten er geen twijfel over bestaan dat, ten eerste, de huidige verslagen wezenlijk nauwkeurig zijn en, ten tweede, dat er nu — net als toen — van officiële zijde niets gedaan zal worden om deze onschuldige en weerloze mensen te helpen.

Dat er vervolging plaatsvond, kon ik persoonlijk aan de hand van de regeringsarchieven van Malawi (de maandelijkse verslagen van de districtsbestuurders aan het kantoor van de president) verifiëren. Dat er van officiële zijde niets zou worden gedaan om de Getuigen te helpen, werd mij duidelijk toen ik als geïnteresseerd waarnemer de grotendeels zinloze conferentie van de Parlementaire Gemenebestassociatie bijwoonde, die toen in Malawi werd gehouden. Verscheidene malen had ik de gelegenheid met afgevaardigden te spreken. In de wandelgangen was de vervolging van Jehovah’s Getuigen een belangrijk onderwerp van gesprek, maar in de conferentiezaal kwam het nooit ter sprake.” — 14 december 1975.

Th. C. Pinney, aan het begin van de jaren ’70 hoofd van de Bunda-landbouwhogeschool in Malawi, was er met eigen ogen getuige van hoe Jehovah’s Getuigen, onder wie enkelen van zijn persoonlijke vrienden, naar de gevangenis werden gevoerd. En toen hem op een ochtend werd gevraagd achter zijn campuswoning te kijken, lagen daar de lichamen van zes mannen en één vrouw, afschuwelijk verminkt. Mannen van de Malawi-Congrespartij vertelden hem dat het Jehovah’s Getuigen waren.

Dat was hem te veel; hij ging persoonlijk zijn beklag doen bij Dr. Banda, de president van Malawi, en dit bij meer dan één gelegenheid. Dientengevolge werd hij in december 1972 het land uitgewezen. In een brief afgelopen voorjaar verklaarde Pinney:

„Wanneer zo’n vervolging officiële regeringspolitiek wordt, wanneer men van het plaatselijke kantoor van de minister opdracht krijgt alle werkkrachten en leerlingen die Getuigen van Jehovah zijn, weg te sturen, en dan het bloed over de campus spat wanneer men niet snel genoeg gehoorzaamt, kan men niet langer over zulke zaken zwijgen.”

Deze kwelling en vervolging van Jehovah’s Getuigen, met de steun van de Malawi-Congrespartij en functionarissen van de regering, duurt nog steeds voort. Op 20 februari 1976 schreef het Amerikaanse congreslid P. E. Tsongas aan een kiezer: „Op mijn verzoek ontving ik van het ministerie van buitenlandse zaken een verslag dat het nieuws en de artikelen [uit de Wachttoren-publikaties] lijkt te bevestigen.”

De Zuidafrikaanse Rand Daily Mail van 26 mei 1976 schreef: „De vervolging van Jehovah’s Getuigen in Malawi is misschien wel het droevigste aspect van Banda’s regering. Ter verdediging van hun geloof hebben zij bijna negen jaar gewelddadige vervolging weerstaan, terwijl er honderden geverifieerde gevallen zijn van zware mishandeling, wrede ranselingen en seksuele misdrijven door de bandieten van de Jonge Pioniers.”

In een brief aan Arthur Dritz in New York, gedateerd 14 juni 1976, schreef Bruno Kroker, hoofd van de persdienst van de Wereldraad van Kerken:

„Wij hebben een onderzoek ingesteld naar de verslagen over de vervolging van Jehovah’s Getuigen in Malawi. U begrijpt dat de Wereldraad van Kerken niet onmiddellijk op mondelinge of schriftelijke berichten kan reageren zonder ze via eigen bronnen te hebben nagetrokken.

De bevestiging die we na veel vertraging hebben binnengekregen, blijkt inderdaad verontrustend en de secretaris-generaal, Dr. Ph. A. Potter heeft Dr. H. Kamuzu Banda, de president van Malawi, een persoonlijke brief geschreven.” — Zie de bladzijden 8 en 9 van dit tijdschrift.

Waarom deze vervolging?

Maar waarom heeft Malawi deze nog steeds voortdurende vervolging van Jehovah’s Getuigen op touw gezet?

Wel, kort gezegd, omdat Jehovah’s Getuigen weigeren de kaart van de Malawi-Congrespartij te kopen, een kaart die de houder tot een lid van de heersende politieke partij in Malawi verklaart. Maar voor Jehovah’s Getuigen komt het kopen van een politieke lidmaatschapskaart neer op een openlijke ontkenning van wat zij voorstaan en geloven, omdat zij zich daarmee in de rijen van een politieke partij zouden voegen.

Jezus Christus zei over zijn volgelingen: „Zij zijn geen deel van de wereld.” En hij sprak tot een politieke regeerder in de eerste eeuw: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld” (Joh. 17:16; 18:36). Daarom geloven Jehovah’s Getuigen dat lid worden van een politieke partij voor hen onjuist is. Zij zijn wat dat betreft niet opstandig of onredelijk. Gaarne zouden ze een identificatiedocument kopen of zelfs een kaart die verklaart dat zij belastingbetalende burgers van het land zijn, maar in geen enkel opzicht willen zij aan politiek meedoen.

Meent u dat de Malawiaanse partijfunctionarissen het recht hebben om met moorddadig geweld te trachten mensen tot iets te dwingen wat hun door hun bijbelse geweten verboden wordt: zich bij een politieke partij aan te sluiten? Was het van het Romeinse Rijk juist dat het, op straffe van de dood, de eerste christenen ertoe trachtte te dwingen een stukje wierook als offer voor de keizer op een altaar te verbranden? Landen die vrijheid van aanbidding voorstaan, doen zoiets niet. Maar Malawi verlaagt zich, ondanks zijn beloften van vrijheid van aanbidding, tot grove wreedheden om Jehovah’s Getuigen tot deelname aan politiek te dwingen.

De aanhoudende vervolging

Het voornaamste gevangenkamp waar Jehovah’s Getuigen sedert hun terugkeer uit Moçambique zijn opgesloten, is Dzaleka, gelegen in de buurt van Dowa, ten noorden van de hoofdstad Lilongwe. Uit dit kamp gesmokkelde briefjes spreken over een afschuwelijk lijden.

„Ook al is iemand ontzettend ziek, toch wordt hij gedwongen aan het werk te gaan”, schreef een Getuige uit Dzaleka op het enige schrijfmateriaal dat hij tot zijn beschikking had, een stukje toiletpapier. „Zieke kinderen worden naar het ziekenhuis in Dowa gezonden . . . Zij bekommeren zich niet om patiënten die Jehovah’s Getuigen zijn. Wij noemen het ziekenhuis in Dowa het slachthuis van Jehovah’s volk. Alleen zieken met een kaart van de M.C.P. [Malawi-Congrespartij] krijgen een volledige behandeling.”

In april van dit jaar werd een ander berichtje ontvangen, geschreven op een stukje papier van een cementzak, dat vermeldde dat er van de Getuigen in Dzaleka zeventig zijn gestorven — vijfenzestig kinderen en vijf volwassenen. Niettemin stond erin: „Aangenaam nieuws. Alle broeders en zusters met gelukkige gezichten ook al worden ze geslagen en moeten ze stenen sjouwen.” Dat laatste kennelijk als onderdeel van hun dwangarbeid.

Ondanks de zware omstandigheden zijn de Getuigen in de gevangenis hun christelijke vergaderingen blijven houden. Een Getuige schreef: „Iedereen is sterk in het geloof. We hebben regelingen getroffen voor drie vergaderingen per week. We houden ze in de cellen die aan de mannen zijn toegewezen. Bovendien hebben we geregeld dat zuster ’X’ voor [de vergaderingen van] de zusters zorgt.”

Zelfs de gedachtenisviering van de dood van Jezus Christus is in Dzaleka in kleine groepjes gevierd. Een Getuige bericht: „In bijna elke cel werd vóór de lezing en ook na de bijeenkomst gezongen. . . . Jullie zullen stellig verheugd zijn te vernemen dat 1601 van ons op die prachtige dag van 14 april bijeen waren en dat meer dan 13 van de symbolen gebruik hebben gemaakt.”

Alles duidt erop dat de meeste Malawiaanse Getuigen niet in de gevangenis zitten. Velen zijn naar andere landen gevlucht, waar zij door hun christelijke broeders vriendelijk zijn opgevangen. Een van deze vluchtelingen is broeder ’Y’. Hij behoorde oorspronkelijk tot een gemeente van Jehovah’s Getuigen in Monkey Bay, in Malawi, voordat hij in 1972 naar Moçambique vluchtte. Vanuit Zuid-Afrika, waarnaar hij uiteindelijk de wijk nam, schrijft hij in een brief, gedateerd 6 juni 1976:

„In 1975 werden we door de regering van Malawi gedwongen uit Moçambique terug te keren. Toen wij Malawi bereikten, begonnen zij ons te vervolgen. Maar ik bleef in leven omdat mijn dorpshoofd mijn naam niet aan de vervolgers doorgaf. Maar het was zinloos want ik kon toch niets kopen en evenmin water halen. Daarom besloot ik weg te gaan.”

In bepaalde delen van het land schijnen de Getuigen een nog enigszins normaal leven te kunnen leiden. „Veel politieagenten zijn ons gunstig gezind”, zo schrijft één Getuige. Maar het zijn gewoonlijk de mannen van de Malawi-Congrespartij die met grote hardnekkigheid de Getuigen opsporen om hen kwaad te doen en gevangen te zetten. Dat maakt het leven gevaarlijk.

In een boodschap afkomstig uit Chinteche, Malawi, wist een Getuige, verborgen in de „bush”, een brief het land uit te smokkelen. Hij noemt de namen van Getuigen die „zo ernstig werden geslagen dat zij op het veld van Munkhokwe bewusteloos vielen.” Een recent verslag lijkt echter te spreken over een keer ten goede, in die zin dat de Getuigen niet langer gedwongen zijn in de rimboe te leven.

Vanuit Nkhata Bay, Malawi, schreef een Getuige: „Het hoofd Timbiri vroeg de broeders of zij aan politiek wilden meedoen door zich een kaart aan te schaffen, maar allen weigerden. Daarop trok hij zijn stoel dichterbij en begon de broeders te slaan. Hij nam het hoofd van een van de broeders en het hoofd van diens vrouw en sloeg deze tegen elkaar. Twee broeders en hun vrouwen waren helemaal rood van het bloed.”

Samenvattend meldde een Getuige-verslaggever in een naburig Afrikaans land: „De vijand doet alles waardoor hij denkt dat de broeders en zusters zullen verslappen. In sommige gebieden arresteren zij zowel broeders als zusters. In andere streken zoeken zij de broeders, en vooral de ouderlingen, uit en degenen van wie zij weten dat ze de verantwoording dragen. Soms worden deze arrestaties door plaatselijke partijmensen die de broeders kennen, verricht, en dezen brengen hen naar de politie. Op dezelfde manier gaat het met baby’s. Eerst werden ze bij hun ouders weggehaald. En later moesten ze met de ouders mee naar de gevangenkampen, zoals jullie wel is gebleken uit de berichten over de sterfte van baby’s in Dzaleka. Men doet alles waardoor men denkt dat de broeders ontmoedigd zullen raken.”

Wat is uw mening over hetgeen Jehovah’s Getuigen in Malawi moeten meemaken? Voelt u zich genoopt ten behoeve van deze onschuldige slachtoffers een brief te schrijven? Wist u dat reeds velen dit hebben gedaan, onder wie hoge functionarissen van over de gehele wereld?

[Voetnoten]

a Zie de Ontwaakt! van 22 januari en 8 juli 1976.

[Inzet op blz. 4]

„Dat er vervolging plaatsvond kon ik persoonlijk aan de hand van regeringsarchieven van Malawi verifiëren.”

[Inzet op blz. 4]

„Wanneer zo’n vervolging officiële regeringspolitiek wordt . . . kan men niet langer over zulke zaken zwijgen.”

[Inzet op blz. 5]

„Ik kon niets kopen en evenmin water halen.”

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen