Een dagje bij de vogels aan het Nakuru-meer
Door Ontwaakt!-correspondent in Kenya
„HET grootste vogelspektakel op aarde.” „Een paradijs voor vogelkenners.” Hoe kon ik de verleiding weerstaan toen mij werd aangeboden dat gebied te bezoeken: het Nakuru-meer, 65 vierkante kilometer groot, dat gelegen is in het Oostafrikaanse Riftdal en door de aanwezigheid van soms miljoenen flamingo’s wereldvermaardheid heeft verworven. Inderdaad een „spektakel” van de eerste orde en het bezichtigen meer dan waard!
Een vriend van mijn in Nairobi, de hoofdstad van Kenya, bood vriendelijk aan met mijn gezin een tocht te maken naar de vogels van het Nakuru-meer. We gingen vroeg weg, en na 160 kilometer waren we waar we wezen moesten. Reeds van verre zagen we vogels vliegen in de warme luchtstromingen die van het zondoorstoofde land opstegen.
We begaven ons naar een geschikt uitzichtpunt aan de westkant van het meer, vanwaar we een blik hadden op de gehele oppervlakte van het water. Ongelooflijk wat een vogels! En dat allemaal rond en in een meer dat niet meer dan 3,7 meter diep is. Behalve de 1.125.000 flamingo’s die er op een bepaald moment zijn geteld (terwijl de schattingen in de 2 miljoen lopen), zijn er te Nakuru ook honderden andere vogelsoorten.
In het Riftdal ligt een hele keten van sodameren, maar vooral het Nakuru-meer schijnt de ideale chemische en natuurkundige eigenschappen te bezitten voor de groei van blauwgroene algen, waarmee de flamingo’s en de vissen zich voeden. Dit, te zamen met een ingewikkelde combinatie van een bepaald zout- en looggehalte, opgeloste voedingsstoffen, aanvoer van schoon water, blootstelling aan zonlicht en verdamping, maakt het Nakuru-meer van alle meren het meest geschikt om dit „vogelparadijs” in stand te houden. Men kent er zelfs een grote waarde aan toe voor het behoud van de trekvogelstand. Helemaal vanuit de Noordelijke IJszee komen er vogels die dit meer aandoen. En van enkele van deze wereldreizigers weet men dat ze meer tijd op het meer doorbrengen dan op hun verre broedplaatsen.
Hoewel we ons geen vogelkenners mogen noemen, ontdekten we toch al snel een havikarend op een kustpaal. We bekeken hem door een verrekijker: een prachtige vogel, zo te zien 50 centimeter lang van kop tot staart, met de bijzondere gratie die aan alle roofvogels eigen is, vanwege hun sierlijke houding en de spectaculaire wijze waarop ze door het luchtruim scheren.
Net wilden we aanstalten maken ons verder in het Nakuru-park te begeven, toen er een ander lid van de arendfamilie binnen ons gezichtsveld kwam — een visarend, gezeten op een dode boomstam. Een prachtige vogel met witte kop, witte borst, witte rug en staart, kastanjebruine buik en zwarte vleugels, die met zijn krijsende roep het meest kenmerkende geluid van het Nakuru-meer produceert. Hun harde meeuwachtige gekrijs schijnt nog versterkte te worden door de vreemde wijze waarop ze bij de roep hun kop achterover gooien. Soms laten ze zich wel van 9 meter hoogte in het water vallen om een maaltijd te verschalken, of men ziet ze andere vogels achternajagen om die hun maaltijd afhandig te maken. En af en toe blijft het daar zelfs niet bij. Op een meer als dit zal de visarend zo nu en dan ook watervogels op zijn menu zetten. Vooral flamingo’s zijn bijzonder makkelijk te vangen. Maar de visarend is toch verder voornamelijk een viseter. De klauwen aan zijn poten stellen hem in staat de meest glibberige vis uit het water te grijpen.
Vanaf onze hoge uitkijkpost was het een verrukking zoveel verschillende vogelsoorten aan de kust en in het water te zien. Met het blote oog ontdekten we tussen de flamingo’s en de pelikanen een Afrikaanse maraboe — als een gebogen en in stemmig grijs gestoken begrafenisondernemer.
Tevens zagen we door onze verrekijker diverse soorten steltlopers, waarvan er bij dit meer zo’n negenendertig soorten moeten zijn — uiteenlopend van langpotige steltkluten tot kleine, vijftien centimeter hoge strandlopers. De kleine strandlopers broeden in Scandinavië en Siberië. Met genoegen luisterden we naar het getsjirp en getwiet van deze noordelijke reizigers die zich koesterden in de Afrikaanse zonneschijn.
Boven onze hoofden telde ik in een witte pelikanenwolk dertig vogels, waaronder ook een zwarte arend, gekenmerkt door een gracieuze vlucht en witgepunte veren op romp en vleugels. Een vogelkenner die bij ons stond, vertelde dat deze arenden voornamelijk leven van de vangst van klipdassen, die in groten getale tussen de klippen van de westelijke rotsoever voorkomen. Kort na onze waarneming van die jager in de lucht, zagen we twee zwarte arenden een gier aanvallen die in een boom op de westelijke rotshelling zat, ongetwijfeld omdat die indringer gevaarlijk dicht in de buurt van hun nest was gekomen. Opmerkelijk is ook dat men van deze arend weet dat hij in Kenya op hoogten van wel 3000 à 4000 meter broedt.
De morgen vloog voorbij en we wilden nog graag de vogels aan de rand van het meer bekijken. Dus reden we verder langs de westelijke oever en werden vergast op een „close-up” van de Afrikaanse slangehalsvogel — een vogelsoort die gelijkt op de pelikaan, maar zich daarvan onderscheidt door zijn langere nek met karakteristieke „knik”. En hier en daar kregen we ook een Afrikaanse lepelaar in het vizier.
Ons uitzicht vanaf Pelikaanshoek
Na verloop van tijd arriveerden we bij Pelikaanshoek. Een meer dan passende naam! Honderden witte pelikanen waren er te zien. In majestueuze rust zagen we hen in hele „vloten” tegelijk langs de oever peddelen. Prachtig! We telden er twaalf achter elkaar in rechte linie. Bovendien was het bij deze „water-luchthaven” een constante drukte van opstijgende en landende vogels.
Het opstijgen gaat pelikanen bijzonder handig af, ook al lijken ze wat plomp en log. Met grote slagen van hun zware vleugels rijzen de vogels uit het water, terwijl hun gezwemvlieste poten drie-, vier-, vijf- of zesmaal soms nog, het water wegtrappen voordat ze volledig vrij in de lucht hangen. In de vlucht zijn ze met hun naar achteren getrokken kop een toonbeeld van gratie en schoonheid, en bij hun landing doen ze ons denken aan de vliegboten van jaren geleden.
Pelikanen blijken bovendien over een goed visinstinct te bezitten. Soms vissen ze in hele groepen tegelijk en drijven dan in een halve cirkel een school vissen naar ondiep water, om ze daar gemakkelijk te kunnen vangen.
Te Pelikaanshoek werden we ook vergast op het tafereel van verscheidene honderden bij elkaar staande flamingo’s: vooral de kleine flamingo’s met hun roze verenkleed, en daarnaast ook exemplaren van de Europese flamingo, die een hoogte bereiken van 1,20 meter en zich voornamelijk van de kleine flamingo onderscheiden door hun wittere verenkleed en het zwart en helder rood van hun vleugels. Wanneer flamingo’s op de vleugels gaan, strekken ze hun lange nek voorwaarts en hun steltachtige poten naar achteren. Hun voeding bestaat hoofdzakelijk uit de algen die in de mineraalrijke wateren voorkomen, en die ze bemachtigen met hun speciaal daarvoor toegeruste snavel. Deze bezit een netwerk van fijne, taaie borsteltjes die de algen uit het water zeven, en een tong die het water door de snavel pompt. De uitgezeefde algen slikken ze door.
De flamingo is werkelijk de glorie van het Nakuru-meer. Wanneer er zoveel vogels op een stuk water vertoeven dat niet veel wijder is dan een paar honderd meter en nauwelijks een lengte heeft van 800 meter, dan is een individuele opstijging nauwelijks mogelijk en moet er, om in de lucht te komen, een massa-manoeuvre worden uitgevoerd. En dat gebeurt ook. Het is bekend dat de vogels ’s avonds, na zich de hele dag gevoed te hebben, en masse op de wieken gaan, om zich naar een ander gedeelte van het meer of een nabijgelegen water te begeven. Die dagelijks weerkerende gebeurtenis is in de loop der tijd reeds voor tal van vogelliefhebbers van over de gehele wereld reden geweest om hiernaar toe te komen.
Andere verrassingen die ons wachtten
Met tegenzin verlieten we Pelikaanshoek, maar toen herinnerden we ons ineens dat we nog maar de helft van het meer waren rond geweest. Aan de zuidkant wachtte ons nog een andere verrassing. Daar zat een steppe-arend in alle majesteit op een hoge tak van een boom. Door een verrekijker zagen we dat de blauwpurperen bek van de vogel van boven, vlak onder de ogen, was afgezet met een helder gele band, en dat deze vogel, die in de steppen van Azië broedt, voor het overige donkerbruin van kleur was.
Na tevergeefs een secretarisvogel te hebben beslopen — die me met zijn lange stelten in het grasland al snel het nakijken gaf — en ik mijn camera al op een ander exemplaar in een boom had gericht, vlogen plotseling twee ooievaars met gele snavels mijn gezichtsveld binnen, zodat ik een foto van hen kon nemen. Dat zijn de verrassingen voor de vogelliefhebber aan het Nakuru-meer.
Verdergaand langs de oostzijde van het meer, verlieten we de waterrand en reden door een bos met velden en struiken, waar eveneens de vogelwereld duidelijk aanwezig was. Eenmaal moesten we stoppen voor vier overstekende Jackson’s weduwvogels, en in een hol nabij Leeuwenheuvel ontdekten we een familie van drie hoornraven — op de grond levende neushoornvogels, die met de rode huidkenmerken op hun kop en keel grote gelijkenis vertonen met tamme kalkoenen. Nu en dan vloog er ook een aantrekkelijke hop voorbij en we herinnerden ons dat deze vogel in de Mozaïsche Wet vermeld staat als een onrein dier dat de Israëlieten niet mochten eten. — Lev. 11:13, 19; Deut. 14:11, 12, 18.
Geen enkel vogelreservaat is tegenwoordig compleet zonder ’observatiepost’ voor bezoekers, waar ze ongemerkt de dierenwereld kunnen gadeslaan. Ook bij het Nakuru-meer was deze voorziening voor bezoekers getroffen. Wat een belevenis de grijze visser in al zijn schoonheid op slechts enkele meters afstand in de boom te zien zitten! Een vogel die over het water scheert en zich dan als een steen naar beneden laat vallen om een vis te bemachtigen. Tevens zagen we de „heilige” ibissen en de Nijlganzen. Het beeld vanuit de observatiepost werd nog verrijkt door de aanwezigheid van een kleine groep vriendelijk ogende waterbokken die graasden in de weidevlakten naast het meer.
En hiermee kwam er een eind aan onze dag tussen de vogels van het Nakuru-meer. We hadden zo’n dertig verschillende vogelsoorten onderscheiden. Vogelkenners schijnen op één dag gemakkelijk 120 soorten te herkennen.
Hoe kort ons uitstapje ook was, onze hoop dat deze gehele aarde in de nabije toekomst weer een paradijs zal zijn, en deze prachtige schepselen, de voortbrengselen van een grote Schepper, de aarde weer in groten getale zullen bevolken en weer door een heldere, schone, en reine atmosfeer zullen vliegen, werd er wel door verlevendigd.