Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • g82 8/3 blz. 16-20
  • Hoe ik mijn agressieve aard leerde beheersen

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Hoe ik mijn agressieve aard leerde beheersen
  • Ontwaakt! 1982
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Zo vader, zo zoon
  • Ik ga boksen
  • Een agressieve soldaat en een agressieve echtgenoot
  • Ik vind een middel om mijn drift te beheersen
  • Nu begon er een andere strijd
  • Voortdurende waakzaamheid nodig
  • Ik leerde mijn opvliegendheid beheersen
    Ontwaakt! 1988
  • Ik heb geleerd mijn oude liefde te haten
    Ontwaakt! 1994
  • Onze jacht op roem in de boksring
    Ontwaakt! 1981
  • Vanavond hebben wij gewonnen!
    Ontwaakt! 1985
Meer weergeven
Ontwaakt! 1982
g82 8/3 blz. 16-20

Hoe ik mijn agressieve aard leerde beheersen

PATS! Met een zwaai van z’n hand liet mijn vader het glas van de man op de vloer belanden. Er volgde een kreet van protest, wat geduw en gedrang en toen — wham! De vuist van de man kwam midden op mijn vaders gezicht terecht en het bloed gutste te voorschijn. Ik sprong mijn vader te hulp. Anderen stortten zich in het gevecht. Al gauw was dat Franse café het toneel van een algemene vechtpartij. Glazen gingen aan diggelen, stoelen vlogen door de lucht en tafels werden stukgeslagen. De politie, op de hoogte gesteld van de ruzie, was snel ter plaatse. Voor mij had alleen al de aanblik van een uniform de uitwerking van een rode lap op een stier. Ik viel aan, met maaiende vuisten. Drie van de agenten werden tegen de grond geslagen voordat ik werd overmeesterd, en mijn vader en ik werden geboeid weggevoerd naar het plaatselijke politiebureau.

Op die zaterdag destijds in maart 1953 waren mijn vader en ik de deur uitgegaan om wat boodschappen te doen. Wij ontmoetten een paar vrienden van het werk en maakten ten slotte een rondgang langs de plaatselijke cafés. Vader werd dronken en al gauw raakten we allebei in dat gevecht gewikkeld. De volgende dag verschenen onze namen in de krant onder de kop „Vader en zoon zoeken ruzie met cafébezoekers — Drie politieagenten ernstig gewond.” We werden voor een maand naar de gevangenis gestuurd, en het kostte ons een vol jaar om de boete af te betalen.

Dat was slechts één episode die voor mij tot een leven van geweld had kunnen leiden. Maar ik heb sindsdien geleerd mijn agressieve aard te beheersen. Hoe? Laat ik u eerst iets over mijn achtergrond vertellen en hoe ik zo driftig ben geworden.

Zo vader, zo zoon

Ik ben geboren in Le Mans (in West-Frankrijk) in 1929, het jaar dat de Verenigde Staten en later ook West-Europa werden getroffen door de Grote Depressie. Er was in het begin van de jaren dertig veel werkeloosheid in Frankrijk. Mijn vader — een metselaar — was een goede werker en het lukte hem dus wel werk te vinden bij bouwprojecten. Toen de economische situatie slechter werd, raakte hij geïnteresseerd in politiek, vakbonden en arbeidersrechten. Hij werd agressief en begon zwaar te drinken.

Als mijn vader thuiskwam, vaak heel laat ’s avonds, had mijn moeder het zwaar te verduren door zijn verschrikkelijke driftbuien; vaak werd zij geslagen en borden en meubilair werden stukgegooid. De zaterdagavonden waren bijzonder moeilijk voor ons, omdat het de wekelijkse betaaldag was. Mijn moeder stopte mijn zusje en mij dan in bed en vaak lagen we bevend te wachten tot hij thuis zou komen — dronken! Soms ging hij uit jagen en dan kwamen hij en zijn vrienden dronken thuis en schoten hun geweren af in de lucht.

Het zal u niet verbazen dat ik opgroeide tot een driftige, ruwe en zelfzuchtige knaap. Toen ik op een dag een dolle streek had uitgehaald met een vriend, nam mijn vader m’n fiets in beslag en zette hem achter slot en grendel in een schuur. Toevallig hoorde ik een gesprek tussen mijn vader en een van zijn vrienden, die de fiets vroeg voor zijn zoon. Het lukte mij in de schuur in te breken en ik pakte een grote bijl en vernielde de fiets; de stukken begroef ik in de tuin. Overbodig te zeggen dat toen mijn vader daarachter kwam, hij me een flink pak slaag gaf.

Onder de jeugdige straatschenders in onze buurt was ik al gauw „de grote man”, altijd bereid degenen die kwaad in de zin hadden van advies te dienen. Een van onze streken was, de vesper (het avondgebed in de kerk) te verstoren door onverwacht de kerkklokken te luiden of door stenen te gooien op een zinken dak in de buurt. Ik volgde op mijn manier het voorbeeld van mijn vader. Hij was een lastige kerel en werd gevreesd, en ik was geen haar beter.

Ik ga boksen

Ondertussen kwam ik van school en werd leerjongen bij een schrijnwerker. In maart 1945, vlak voor het einde van de Tweede Wereldoorlog, stierf mijn moeder aan kanker. Zij had een hard leven gehad en had de liefde en het geluk moeten ontberen dat de meeste vrouwen zoeken. Haar dood was een zware slag voor me en het leven verloor z’n betekenis.

De dingen die ik tijdens de oorlog had gezien, droegen er niet toe bij me te genezen van mijn voorliefde voor geweld. Daarom besloot ik bij wijze van ontspanning aan boksen te gaan doen. In de sportzaal kon ik mijn agressiviteit botvieren door op een boksbal te beuken of met een partner te trainen. Ik werd een goed bokser en bereikte uiteindelijk de kwartfinales van het amateurkampioenschap van Frankrijk.

Mijn bokstalent streelde mijn ego en hielp me het minderwaardigheidscomplex te overwinnen dat ik als gevolg van mijn ongelukkige jeugd ontwikkeld had. Naast het boksen bestond mijn voornaamste ontspanning in het bezoeken van de dansavonden in het dorp. Met mijn ruzieachtige instelling scheen ik altijd wel een „waardige zaak” te vinden die ik moest verdedigen, een „misstand” die rechtgezet moest worden. En ik was altijd bereid erop los te slaan en eens „lekker te vechten”.

Een agressieve soldaat en een agressieve echtgenoot

In 1950 werd ik opgeroepen voor militaire dienst en kwam ik in Algerije terecht. Ook hier brachten mijn driftbuien mij alleen maar in moeilijkheden. Om een onbenulligheid ranselde ik een medesoldaat af. Ik moest voor een groep officieren verschijnen maar reageerde alleen met scheldwoorden en spot. Ik kreeg te horen dat niet ik de baas was en dat ze me wel klein zouden krijgen. Ik werd voor drie weken in een betonnen cel gegooid. Vreemd genoeg hoorde ik juist daar van een andere gedetineerde voor het eerst de naam „Jehovah”. Die naam bleef me bij. Hierna werd ik naar een tuchtkamp gestuurd in Biskra (Algerije).

Nadat ik uit het leger was ontslagen, kwam ik terug in mijn vroegere baan bij een autofabriek en ging weer boksen, nu met een vergunning als professional. In 1952 ontmoette ik het meisje dat later mijn vrouw werd. Maar het huwelijk bracht geen verandering in mijn gewelddadig optreden. Op een keer ging ik de deur uit om aardappels te kopen, maar omdat ik zo lang weg bleef, ging mijn vrouw kijken wat ik in mijn schild voerde en zag mijn fiets voor een café staan. Zij kwam huilend binnen en zag me aan een tafeltje zitten met een paar luidruchtige vrienden. Ik volgde haar naar buiten, onder het gejoel van mijn vrienden, maar zodra wij thuis waren, gaf ik haar een pak slaag. De mensen begonnen mijn vrouw al gauw de raad te geven mij te verlaten.

Er viel ook een schaduw over ons huwelijksleven door het verlies van onze eerste baby. Twee jaar later raakte mijn vrouw weer in verwachting, maar de dood sloeg nogmaals toe. Een katholieke non probeerde ons ervan te overtuigen dat God veel engelen om zich heen nodig heeft, maar dit was geen troost voor ons. Het sterkte me in feite in mijn overtuiging dat er geen God bestaat. Wij waren diep wanhopig en ons huwelijk dreigde op de klippen te lopen.

Ik vind een middel om mijn drift te beheersen

Op een ochtend liet mijn vader me een boek zien dat hij van een van Jehovah’s Getuigen had genomen. Ik bladerde het door, maar het vermocht geen belangstelling bij me op te wekken, behalve dat ik de naam „Jehovah” opmerkte en me herinnerde dat ik die naam had gehoord toen ik in Algerije in het leger was. Toen de Getuige terugkwam om mijn vader te bezoeken, vroeg ik hem mij een bijbel te brengen en ik nam een abonnement op het tijdschrift Ontwaakt! Daar ik nog actief bokste, was ik bijna elke keer dat de Getuige terugkwam om me te bezoeken weg, en daarom zei ik hem ten slotte geen moeite meer te doen om mij op te zoeken. Toen mijn Ontwaakt!-abonnement afliep, hernieuwde ik dat echter.

Kort daarna werden mijn vrouw en ik bezocht door Antoine Branca, de presiderend opziener in de gemeente Le Mans van Jehovah’s Getuigen. Met zijn warme, Zuidfranse accent legde hij ons Gods voornemen en de hoop op een opstanding uit (Hand. 24:15). Mijn vrouw was vooral opgewonden bij de gedachte haar twee baby’s terug te zien en ook haar 19-jarige broer die zij had verloren. Ik was wat terughoudender, maar aanvaardde een bijbelstudie.

Natuurlijk verrichtte mijn pasverworven kennis van de bijbel geen wonderen wat betreft mijn driftbuien. Nadat Antoine Branca uit Le Mans was vertrokken om zendeling te worden op Madagascar, kwamen er twee andere Getuigen met ons studeren. Mijn vader merkte deze bezoeken op en dreef de spot met ons. Er brak een ruzie uit. Ik kon voorzien wat er zou gebeuren, en mijn vader was een grote, forse man. Dus ik raakte hem voordat hij mij raakte. Ik velde hem met één klap! Maar ik schaamde me diep. Toen hij weer opgekrabbeld was, zette hij ons uit het huis dat wij samen hadden gebouwd. Mijn vrouw was in verwachting en nu hadden we niet eens een dak boven ons hoofd. En dat allemaal door die drift van me!

De ouders van mijn vrouw waren zo vriendelijk ons op te nemen en stemden er zelfs mee in dat wij de bijbel met de Getuigen bleven bestuderen, in de hoop dat ik daardoor geholpen zou worden mijn levenswijze te veranderen. Kort daarna werd onze dochter Katrina geboren. Dit maakte me heel gelukkig, maar ik had nog steeds de behoefte te boksen. Ik werd heen en weer geslingerd tussen mijn driftige aard en de bijbelse beginselen die ik leerde. In mij woedde een gevecht en om stoom af te blazen liet ik mijn tegenstander in de ring ervan lusten. Maar om mijn geweten te sussen, liet ik mijn tegenstander de eerste klap uitdelen. Toch belette iets in mij me erop los te beuken zoals ik dat vroeger had gedaan. Op een dag bracht de Getuige die met me studeerde, het ronduit onder mijn aandacht — boksen was niet de soort van sport die me zou helpen mijn drift te beheersen. Eindelijk besloot ik het boksen op te geven.

Enige tijd voordien moesten we verhuizen omdat onze kleine Katrina groter werd. Dus besloot ik op een dag mijn vader op te zoeken om vrede te sluiten. Ik wilde hem vragen mij het kleine houten huis te verkopen dat we samen hadden gebouwd zodat ik het naar een ander stuk land kon overbrengen. Hij was blij mij te zien en z’n kleindochter te ontmoeten, die hij nog nooit had gezien. Hij was gelukkig toen hij de veranderingen opmerkte die ik had ondergaan en hielp me zelfs het huis opnieuw op te zetten. Ik denk dat de beleefdheid en oprechtheid van Jehovah’s Getuigen een goede indruk op hem hebben gemaakt. Later stemde hij er zelfs in toe dat enkele Getuigen tijdens een van hun congressen hun tenten en caravans op zijn land zetten.

Nu begon er een andere strijd

In 1957 woonde ik mijn eerste congres van Jehovah’s Getuigen bij. Het was in een oud circusgebouw in Parijs, het Cirque d’Hiver. Omdat ik zo’n agressief karakter had, maakten de vreedzaamheid en de rustige vreugde van de aanwezigen de meeste indruk op me. Velen kwamen naar mij toe en zeiden „Bonjour”, en noemden me zelfs „Frère”. Toen ik weer thuis was, legde ik dat allemaal aan mijn vrouw uit. Later in datzelfde jaar droegen mijn vrouw en ik ons leven aan Jehovah op en wij werden op 23 november 1957 gedoopt.

Het is waar, ik had het boksen opgegeven, maar nu was ik in een andere strijd gewikkeld — de strijd tegen mijn „oude persoonlijkheid” (Ef. 4:22). Daar bekend werd dat ik nu een van Jehovah’s Getuigen was, verloor ik veel van mijn vroegere vrienden (1 Petr. 4:4). Enkelen van de mannen met wie ik werkte, dreven de spot met mijn nieuwe geloof. Toen zij me op een dag uitjouwden, verloor ik mijn zelfbeheersing en sloeg ze allemaal in elkaar. Ik won het gevecht tegen hen, maar ik verloor de strijd tegen mijn drift. — Rom. 7:18-23.

Naarmate de tijd verstreek en met de hulp van Gods geest en van mede-Getuigen vorderde ik echter geleidelijk in mijn strijd om mijn agressieve aard te leren beheersen. Uiteindelijk won ik het vertrouwen van mijn christelijke broeders en werd aanbevolen om als presiderend opziener van gemeente Le Mans van Jehovah’s Getuigen te dienen.

Voortdurende waakzaamheid nodig

Mijn voortdurende krachtsinspanningen om zelfbeheersing aan te kweken, tastten aanvankelijk mijn gezondheid aan. Ik had moeilijkheden met mijn zenuwen en kreeg te kampen met psoriasis. Om deze en andere redenen verhuisden wij in november 1965 naar Grenoble, een stad in de Franse Alpen. Sinds ik hier ben, is mijn gezondheid aanzienlijk verbeterd.

Ik geniet nog steeds het voorrecht als christelijke ouderling te dienen. Ik moet echter oppassen voor het gevaar terug te vallen in mijn gewelddadige manier van doen. Ik herinner me dat op een keer dat ik bezoeken van huis tot huis bracht om over de bijbel te praten, een man tegen me begon te schreeuwen en me beledigde, waarbij hij met zijn vuisten op de deur bonsde. Mijn oude driftige reacties welden in me op. Ik deed een stap terug en balde m’n vuisten, klaar om te slaan. Toen kwam er een gevoel van schaamte over me. Gelukkig kalmeerde de man en ik kon hem rustig gedag zeggen. Ik dankte Jehovah voor zijn bescherming tegen de man — en mijzelf!

Bij een andere gelegenheid werd een advocaat bij wie ik aanbelde, driftig en ging een geweer halen; hij dreigde me te zullen neerschieten als ik niet onmiddellijk wegging. Ik stond verbaasd over mezelf toen ik hem kalm wist te antwoorden: „Au revoir, Monsieur, ik zal verder gaan om met uw buren te praten.” Wat een verschil met de manier waarop ik een paar jaar geleden gereageerd zou hebben!

Na de geboorte van Katrina kregen mijn vrouw en ik nog twee zoons en wij zijn erin geslaagd met ons vijven een gelukkig, vreedzaam leven te leiden als een christelijk gezin.

Hoewel het me vroeger vaak „rood voor de ogen werd”, hebben de studie en de persoonlijke toepassing van Gods Woord mij geholpen. Ik geloof dat als ik eerder had beseft wat een bron van hulp de bijbel is, ik sneller vorderingen zou hebben gemaakt. Eén punt in het bijzonder heeft geweldige indruk op mij gemaakt: Jehovah’s kracht. Misschien kwam dit door mijn vechtlust. Ik leerde dat niemand ongestraft Gods sterkte kan weerstaan. Jehovah was nu mijn werkelijke „manager”, Degene die ik nodig had. Hij was in staat mij een onfeilbare „dekking” te verschaffen om mijzelf mee te beschermen, en nauwkeurige kennis om „stootkracht” te geven aan de Koninkrijksboodschap — maar zonder schade aan te richten! Ik dank Jehovah van ganser harte, want hij heeft mij, door zijn Woord en met de hulp van zijn getuigen, geleerd mijn agressieve aard te beheersen. — Ingezonden.

[Inzet op blz. 18]

„Ik was altijd bereid erop los te slaan en eens ’lekker te vechten’”

[Inzet op blz. 19]

’Ik moet nog steeds oppassen dat ik niet terugval in mijn gewelddadige manier van doen’

[Illustratie op blz. 17]

Om mijn agressieve aard te kunnen botvieren, werd ik bokser

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen