Ik heb geleerd mijn oude liefde te haten
Vechten was mijn leven. Ik vond het heerlijk mijn tegenstander uit alle macht een stoot te kunnen verkopen en hem dan aan mijn voeten te zien neervallen. Het gaf me een gevoel van opwinding midden in de boksring te staan en de aankondiger mijn naam als winnaar van de wedstrijd te horen roepen. Ik was gek op boksen! Toch staat nu alleen al de gedachte aan geweld mij tegen. Ik heb geleerd te haten wat ik nu de misdadige bokssport noem.
IN 1944, toen ik zeven was, woonde ik in Lares (Porto Rico), het stadje waar ik geboren ben. In dat jaar kreeg ik de vreselijke schok te verwerken dat ik mijn moeder in de dood verloor. Zij stierf op 32-jarige leeftijd aan kanker. De pijn werd ondraaglijk toen ik korte tijd later uit school kwam en een vrouw bij mijn vader op schoot zag zitten. Zij werd mijn stiefmoeder.
Mijn stiefmoeder voelde dat ik haar afwees en behandelde mij hardvochtig. Dus liep ik van huis weg. Ik kroop stiekem in een vrachtwagen met kolen en sinaasappels en viel in slaap. Wat een verrassing toen ik wakker werd en bemerkte dat ik in de stad San Juan, aan de andere kant van het eiland, was beland!
De straatvechter
Acht maanden lang leefde ik in de straten van San Juan. Ik werd voortdurend door andere jongeren getreiterd. Ik kwam tot de conclusie dat ik moest vechten om te overleven. Na acht maanden vond de politie mij en stuurde mij naar huis. Ik raakte maar niet gewend aan het idee een stiefmoeder te hebben en bracht de meeste tijd op straat door. Bijna elke dag was ik wel bij een gevecht betrokken. Toen ik tien jaar werd, liep ik opnieuw weg.
Na een paar weken pikte de politie mij weer op. Deze keer weigerde ik te zeggen hoe ik heette en waar ik vandaan kwam. Toen zij mijn familie niet wisten te achterhalen, stuurden zij mij naar een staatsweeshuis in de stad Guaynabo. Daar trok ik mijn eerste paar bokshandschoenen aan. Daar zag ik ook voor de eerste keer in mijn leven op een gevelplaat de naam Jehovah staan. Ik vroeg ernaar, en ik kreeg te horen dat Jehovah de God van de joden was. Ik ben die naam nooit vergeten.
Nadat ik vijftien was geworden, verliet ik het weeshuis om nooit meer terug te keren. Om in mijn onderhoud te voorzien, begon ik kranten te verkopen. Maar elke straat was het gebied van een andere krantenverkoper. Er was maar één manier om mijn eigen gebied af te bakenen: vechten! En vechten deed ik.
Twee jaar later ging ik bij het Amerikaanse leger en kreeg een basisopleiding in Arkansas (VS). Al gauw werd ik lid van een boksteam. Toen werd ik ingedeeld bij de welzijnszorg. Mijn taak lag in de sportzaal en mijn sergeant was bokstrainer.
Een wrede sport
Ik kreeg een training om mijn vuisten zo te gebruiken dat ik mijn tegenstander letsel toebracht. Ik werd opgeleid om in de ring vriendschappen te vergeten. Als de bel klonk, werd een vriend een vijand die neergeslagen en liever nog knock-out geslagen moest worden.
Ik wilde in het leger blijven, maar mijn sergeant zei: „Neem zo vlug mogelijk ontslag uit het leger. Word profbokser, en binnen een paar jaar zie ik je op de televisie in Madison Square Garden in New York vechten.” Dat was moeilijk te geloven! Ik — de arme, thuisloze jongen — een beroemd bokser?
Na twee jaar verliet ik het leger en ging terug naar Porto Rico. Op een dag in 1956 zag ik een advertentie voor een amateurbokstoernooi van de Golden Gloves (een organisatie voor amateurboksers). Ik schreef mij ervoor in en werd de Golden Gloves kampioen weltergewicht van Porto Rico. Toen werd ik naar New York gevlogen om in het nationale toernooi van de Golden Gloves uit te komen. Ik vocht mij naar de halve finale, maar ik was niet in staat de kampioenstitel te behalen. Toch kreeg ik al gauw aanbiedingen van mensen die mijn manager en trainer wilden worden. Ik nam dus een aanbod aan om in New York te blijven en te trainen om profbokser te worden.
In 1958 werd ik profbokser. En mijn sergeant kreeg gelijk. In 1961, vijf jaar nadat ik uit het leger was gegaan, verscheen ik op de landelijke televisie, boksend in Madison Square Garden. Veel van mijn gevechten vonden in die beroemde arena plaats.
Mijn stoten maakten een eind aan de carrière van verschillende boksers. Eén bokser uit Mexico raakte volledig zijn gezichtsvermogen kwijt als gevolg van mijn genadeloze stoten. Een ander gevecht dat ook zwaar op mijn geweten ging drukken, was dat met de kampioen middengewicht van de Dominicaanse Republiek. Vóór de wedstrijd had hij er heel moeilijk over gedaan dat ik één pond zwaarder was dan hij. Zijn houding maakte mij razend. Ik had nooit bezwaren gemaakt wanneer een tegenstander qua gewicht iets in het voordeel was. Ik zei: „Zet je maar schrap, want ik maak je vanavond af!” Toen ik de ring inkwam, zo merkte een krant op, had ik „een satanische uitstraling”. Binnen twee minuten lag de man bewusteloos op het canvas. Zijn binnenoor was zo ernstig beschadigd dat hij nooit meer heeft gevochten.
Hoe ik het boksen leerde haten
Mijn populariteit bezorgde mij aandacht en vriendschap van acteurs en musici. Eén keer maakte de voormalige wereldkampioen zwaargewicht Joe Louis zelfs reclame voor een van mijn gevechten. Ik reisde veel, had mooie auto’s en andere materiële dingen. Maar zoals het met de meeste boksers gaat, was mijn succes van korte duur. In 1963 raakte ik in verscheidene gevechten zwaar geblesseerd en kon niet meer vechten.
Rond die tijd las ik in een kranteartikel dat een beroemde bokser een van Jehovah’s Getuigen was geworden. Om de een of andere reden had ik na het lezen van dat artikel de indruk dat de religie van Jehovah’s Getuigen alleen voor rijke mensen was.
De daaropvolgende paar jaar kreeg ik verschillende medische problemen. Ook had ik te kampen met periodes van ernstige depressiviteit. Tijdens één zo’n aanval zette ik een pistool op mijn borst en schoot. De kogel werd door een rib van richting veranderd, zodat mijn leven werd gespaard. Ik leefde nog, maar ik was erg ongelukkig en erg ziek. Geen geld meer, geen roem, geen wedstrijden!
Toen vertelde mijn vrouw, Doris, mij op een dag dat zij de bijbel bestudeerde met Jehovah’s Getuigen en dat zij de vergaderingen in de Koninkrijkszaal wilde bezoeken. „Ik weet het niet, Doris”, zei ik. „Wij zijn arm, en Jehovah’s Getuigen zijn rijke en belangrijke mensen.” Zij vertelde mij dat dit niet waar was en dat de Getuige die met haar studeerde, bij ons in de buurt woonde. Ik vond het dus goed dat zij de vergaderingen ging bezoeken. Op een keer, toen ik buiten de Koninkrijkszaal op haar stond te wachten, nodigde een Getuige mij uit om binnen te komen. Ik had vuile werkkleren aan, maar hij bleef aandringen. Ondanks mijn verschijning werd ik hartelijk verwelkomd. De vriendelijke sfeer maakte diepe indruk op mij.
Al gauw begon ik de bijbel met de Getuigen te bestuderen. Ik kwam te weten dat Jehovah niet slechts de God van de joden is, zoals men mij had verteld, maar dat hij de enige ware God is, de Almachtige, de Schepper van alle dingen. Ik leerde ook dat Jehovah God geweld haat. In Psalm 11:5 zegt de bijbel: „Jehovah zelf onderzoekt zowel de rechtvaardige als de goddeloze, en al wie geweld liefheeft, haat Zijn ziel stellig.” Ik brak dus met alles wat met boksen te maken had. Ik wist uit eigen ervaring wat een gewelddadige sport het was. Nadat ik had geleerd hoe God erover dacht, bestond er in mijn geest geen twijfel over dat boksen een goddeloze, misdadige sport is. Ja, ik leerde de sport waarvan ik zoveel had gehouden, te haten.
Het grootste voorrecht
In 1970 nam ik het besluit mijn leven aan Jehovah op te dragen. In oktober van dat jaar werden Doris en ik gedoopt. Sindsdien heb ik altijd genoten van het voorrecht tot anderen te prediken. Als volle-tijdevangelieprediker heb ik zo’n veertig personen mogen helpen aanbidders van Jehovah te worden.
Jammer genoeg heb ik nu te lijden van de blessures die ik in mijn gewelddadige jaren heb opgelopen. Ik heb honderden stoten op mijn hoofd gehad, waardoor mijn hersenen blijvende schade hebben opgelopen. Ik heb problemen met mijn korte-duurgeheugen en met mijn binnenoor, waardoor mijn evenwichtszin is aangetast. Als ik mijn hoofd te snel beweeg, kan ik duizelig worden. Ook moet ik geregeld medicijnen innemen wegens mijn problemen met depressiviteit. Maar mijn medechristenen begrijpen mij en helpen mij door te gaan. Ik ben Jehovah heel dankbaar dat hij mij de kracht geeft om geregeld zijn naam en voornemens aan anderen bekend te maken.
Ik verheug mij in het grootste van alle voorrechten — een persoonlijke band te hebben met de Almachtige God, Jehovah. Toen ik bokser was, bedroefde ik Jehovah’s hart met elk gevecht. Nu kan ik zijn hart verheugen. Ik heb het gevoel alsof hij persoonlijk tot mij spreekt wanneer hij zegt: „Wees wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart, opdat ik een antwoord kan geven aan hem die mij hoont.” — Spreuken 27:11.
Binnenkort zal Jehovah een eind maken aan Satans werken, met inbegrip van alle geweld en degenen die het propageren. Wat ben ik Jehovah dankbaar dat hij mij heeft geleerd niet alleen het goede lief te hebben maar ook het kwade te haten! Dat betekent ook de misdadige bokssport te haten (Psalm 97:10). — Verteld door Obdulio Nuñez.
[Illustratie op blz. 13]
Obdulio Nuñez