Wie lopen gevaar?
WAAR is het AIDS-virus vandaan gekomen? Over het algemeen is men het er in Europese en Amerikaanse medische kringen over eens dat het zijn oorsprong vindt in Centraal-Afrika. Een Afrikaanse aap, de geelgroene meerkat, is drager van een soortgelijk virus, en men vermoedt dat door menselijk contact met besmette apen het virus zijn weg naar de mens heeft gevonden.
Maar in de Verenigde Staten werden voor het eerst patiënten als AIDS-slachtoffers geïdentificeerd. Hoe moet het virus hen bereikt hebben? Via Haïti, volgens de algemene opvatting. Veel Haïtianen hebben tijdens een cultureel uitwisselingsprogramma in het midden van de jaren ’70 een bezoek aan Afrika gebracht. Later, zo zegt men, hebben homoseksuelen die op vakantie in Haïti besmet waren geraakt, AIDS meegebracht naar New York.
Zulke theorieën stuiten echter op heftige tegenstand van Afrikaanse zijde, waar ze als „een propagandacampagne” worden betiteld. Dr. V. A. Orinda, hoofdredacteur van een Afrikaanse medische publikatie, oppert de gedachte dat toeristen uit de hele wereld AIDS naar Afrika hebben gebracht. Eerlijk gezegd weet niemand met zekerheid waar het AIDS-virus vandaan gekomen is.
Hoe het ook zij, deze moordende ziekte heeft zich ettelijke jaren in de Verenigde Staten schuilgehouden, geruisloos, dodelijk en razendsnel om zich heen grijpend. Toen ze, slechts enkele jaren geleden, eindelijk werd onderkend, werd ze al snel tot een internationale gezondheidsramp.
De risicogroepen
AIDS wordt verbreid door de uitwisseling van lichaamsvloeistoffen, in het bijzonder bloed en sperma. Derhalve loopt iedereen die seksuele betrekkingen heeft met een persoon die met het AIDS-virus is besmet, een risico. De soort van seksuele praktijken die homoseksuelen beoefenen, maakt deze groep in het bijzonder kwetsbaar. Meer dan 70 procent van de AIDS-slachtoffers in de Verenigde Staten zijn dan ook mannelijke homoseksuelen, en dat is de reden waarom sommigen AIDS een homo-ziekte noemen.
Toen kwam er, in 1982, een AIDS-slachtoffer dat geen homoseksueel was. Hij spoot drugs. Door ongesteriliseerde naalden met elkaar te delen spoten de drugverslaafden zich niet alleen drugs in de aderen maar ook het AIDS-virus uit het bloed van hun kameraden. Weldra werden de drugspuiters een tweede risicogroep voor AIDS.
Betekent dit dat personen die worden gestoken door muskieten die bloed van een met AIDS besmet persoon bij zich dragen gevaar lopen? Er is geen bewijs dat AIDS op die manier wordt overgedragen. „Iemand in de gezondheidszorg die met besmette naaldhouders werkt, komt met meer bloed in aanraking dan een muskiet zou kunnen overdragen”, verklaart Dr. Harold Jaffe, een van de voormannen in het onderzoek naar AIDS. „Maar”, zo voegt hij eraan toe, „ik geloof niet dat men mag zeggen dat het onmogelijk is.”
Nog een groep, buiten homoseksuelen en druggebruikers, die door AIDS getroffen werd, waren de lijders aan hemofilie — mensen die heel gemakkelijk bloeden. Gewoonlijk worden zij behandeld met een concentraat dat Factor VIII wordt genoemd, en dat bereid is uit bloedplasma van wel vijfduizend donors. Het Britse medische tijdschrift The Lancet zei dat „in landen die Factor VIII-concentraat uit de Verenigde Staten gebruiken, het aantal ziektegevallen vermoedelijk zal toenemen”. Daardoor, aldus dit tijdschrift, is in Duitsland het aantal lijders aan hemofilie dat naar verluidt antistoffen tegen het AIDS-virus heeft, opgelopen van nul in 1980 tot 53 procent in 1984!
Maar het AIDS-virus is ook aangetroffen in urine, speeksel en tranen. Kan men de ziekte oplopen door contact met deze lichaamsvloeistoffen? Er zijn geen bewijzen dat iemand op deze wijze AIDS heeft opgelopen en in medische kringen is de heersende zienswijze dat overdracht via dergelijke vloeistoffen onwaarschijnlijk is. Dr. Richard Restak, een neuroloog uit Washington, zegt echter: „Als het virus in deze vloeistoffen aanwezig is, lijkt het verstandig dat wij uitgaan van de mogelijkheid dat het langs deze weg ook overgedragen kan worden.”
De National Catholic Reporter berichtte vorig jaar november dat er door AIDS ongerustheid is ontstaan over het gebruiken van de gemeenschappelijke Avondmaalbeker. Toen hierover inlichtingen werden ingewonnen bij de Amerikaanse Centra voor Ziektebestrijding in Atlanta (Georgia), zei directeur Donald R. Hopkins dat er geen bewijzen waren dat AIDS op die manier zou kunnen worden overgedragen. Hij voegde er echter aan toe dat het ontbreken van bewijzen „nog niet inhield dat er geen risico zou zijn”.
Is het, aangezien AIDS misschien opgelopen kan worden door nauw contact met AIDS-patiënten, verwonderlijk dat de mensen zich ongerust maken? Toch wordt ouders vaak verzekerd dat hun kinderen niet door medeleerlingen met AIDS besmet zullen worden. Als bewijs daarvoor dient de bewering dat AIDS-slachtoffers de ziekte niet aan gezinsleden hebben doorgegeven, hoewel zij hen kussen, met hetzelfde gerei eten en van hetzelfde sanitair gebruik maken. De Newyorkse schrijver William F. Buckley jr. heeft echter begrip voor de bezorgdheid van ouders, want hij merkt op:
„Toen [de bekende AIDS-patiënt] Rock Hudson uit het ziekenhuis ontslagen werd, moesten alle verpleegsters die hem verzorgd hadden — en dit gebeurde in een modern ziekenhuis, niet in de hut van een toverdokter — hun uniform verbranden. De patiënt kreeg zijn eten op papieren en plastic borden, en moest eten met plastic vorken en lepels — die vervolgens vernietigd werden.” Waarom zulke voorzorgsmaatregelen als het ziekenhuispersoneel niet geloofde dat er enig besmettingsgevaar bestond?
Gevaren van bloedtransfusie
Anderzijds bestaat er geen twijfel over dat AIDS kan worden overgedragen door de ontvangst van bloed van een besmet persoon. Zelfs bloeddonors die drager van het AIDS-virus zijn, maar bij wie zich nog geen symptomen hebben geopenbaard, kunnen AIDS op anderen overdragen.
Dr. Arthur Ammann berichtte dat een zuigeling in San Francisco die vlak na de geboorte verscheidene bloedtransfusies had ontvangen, later AIDS kreeg. Bij één van de donors, die toen hij bloed had afgestaan gezond was, bleek pas zeven maanden later dat hij AIDS had. Zowel de donor als de baby die zijn bloed had gekregen, stierven.
Vier te vroeg geboren baby’s in Australië kregen AIDS na transfusie van een gemeenschappelijke donor, van wie later bleek dat hij antistoffen tegen AIDS bezat. Drie van de vier stierven binnen zeven maanden.
Een jongen in de staat Georgia (VS) stierf aan AIDS vijf en een half jaar nadat hij één bloedtransfusie had ontvangen van een homoseksueel die geen symptomen had, maar wiens bloed later positief reageerde bij een test op antistoffen tegen AIDS. Bedroefd melden artsen aan het Medical College van Georgia: „Het bloed van de donor is sedert de transfusie aan onze patiënt nog aan vele anderen toegediend.” — The New England Journal of Medicine, 9 mei 1985, blz. 1256.
Uit een onderzoek bleek dat bijna 40 procent van de patiënten „met AIDS als gevolg van bloedtransfusie . . . zestig jaar of ouder” waren, en „meestal een transfusie hadden gekregen in verband met operaties, dikwijls open-hartoperaties”. — The New England Journal of Medicine, 12 januari 1984.
Dit geeft aanleiding tot de belangrijke vraag: Is er geen onfeilbare methode om het AIDS-virus te weren uit het bloed dat voor transfusie gebruikt wordt?
Een betrouwbare bloedproef?
Toen het virus dat AIDS veroorzaakt eenmaal geïsoleerd was, werd het mogelijk een bloedproef te ontwikkelen die op zijn minst zou kunnen aantonen of iemand ooit aan AIDS blootgesteld was geweest en antistoffen had ontwikkeld. Zo werd het mogelijk bloeddonors grondiger te screenen.
De pers en veel medici schenen te menen dat het probleem hiermee was opgelost. Newsweek van 12 augustus 1985 zei bijvoorbeeld van deze test dat ze „naar de mening van de meeste experts kan garanderen dat AIDS niet meer door de nationale bloedvoorraad verbreid zal worden”.
Maar de herziene richtlijnen van de Amerikaanse dienst voor de volksgezondheid, die gegeven moeten worden aan personen in risicogroepen, zeggen dat niet. Daarin wordt gezegd: „De test zal niet allen opsporen die wellicht drager van het virus zijn, omdat niet iedereen die met het virus besmet is, antistoffen zal bezitten. . . . Er bestaat een kans dat er geen antistoffen tegen het virus worden ontdekt wanneer uw bloed wordt getest, ook al bent u misschien besmet. Als dat zou gebeuren, zou het bloed gebruikt worden om patiënten te behandelen die vervolgens gevaar zouden lopen met HTLV3 geïnfecteerd te worden en AIDS te krijgen.”
Het tijdschrift FDA Consumer van de American Food and Drug Administration zei in zijn uitgave van mei 1985 dat „een negatief testresultaat voor antilichamen niet garandeert dat iemand vrij van het virus is. . . . Dit komt doordat zich misschien nog geen antistoffen hebben ontwikkeld als het contact met het virus van recente datum is geweest”.
Dr. Myron Essex, voorzitter van de afdeling kankerbiologie aan de Harvard School of Public Health, werd door The New York Times als volgt aangehaald: „Het is uitermate onwaarschijnlijk dat de test meer dan 90 procent [van het geïnfecteerde bloed] signaleert, en volgens mij is het hooguit 75 tot 80 procent. Het zou mij schokken als het meer is dan dat.”
Niet alleen spoort de test niet al het met het virus besmette bloed op, maar, zo merkte het tijdschrift Time op, „voor veel landen is de bloedproef te duur om op grote schaal uit te voeren”.
Een opinieonderzoek van Newsweek berichtte dat 21 procent van de ondervraagden zei dat zijzelf of personen die zij kenden facultatieve operaties weigerden als daarvoor een transfusie nodig was. Misschien zullen nu meer mensen op zoek gaan naar artsen die zich de zorgvuldiger methoden hebben eigen gemaakt die toegepast worden door specialisten op het groeiende terrein van opereren zonder bloedtransfusie.
[Illustratie op blz. 5]
Kan een patiënt er zeker van zijn dat het bloed dat hij ontvangt, vrij is van het AIDS-virus?
[Verantwoording]
M. Armstrong Roberts