Kruiswoordpuzzel
Horizontaal
1. Het beoefenen hiervan zou Jehovah’s oordeel over het land brengen (Hosea 4:2)
4. Roemt [met een lied] (Psalm 9:11)
9. Maak vlak, ontdoe van obstakels (Spreuken 4:26)
10. Neem het in bezit, dat bergland der Amorieten „dat Jehovah, onze God, ons . . .” (Deuteronomium 1:20; vergelijk Deuteronomium 2:5)
12. Dus is er geen reden hier afgunstig op te zijn (Jakobus 5:2)
14. Welbehagen (Psalm 1:2)
15. Als hij dit is, hoeft dat dus nog niet te betekenen dat hij zijn verstand gebruikt (Prediker 4:13)
16. Plek voor een ketting (Spreuken 1:9)
17. In deze omstandigheden gaan zij luid tot Jehovah roepen (Psalm 107:28)
19. ’Op de wachttoren . . . ik onafgebroken’ (Jesaja 21:8)
21. Vóór hij begint (Lukas 14:28)
22. Dit woordje duidt als hulpwerkwoord de toekomende tijd aan (Habakuk 2:3)
23. Vul hier maar gewoon iets in
26. Geschenk (Jakobus 1:17)
27. Vragend voornaamwoord (Jakobus 3:13)
28. Er bleven Kanaänieten wonen in deze stad (Rechters 1:31)
29. Hiermee wordt de Eufraat bedoeld (Psalm 72:8)
30. Krachtig (Deuteronomium 1:38)
32. De „. . . des levens”, de prijs of beloning van leven voor hen die volharden (Jakobus 1:12)
34. Asaf besefte dat het . . . tot God goed was voor hem (Psalm 73:28)
35. Zo’n strijd kan erg beangstigend zijn om mee te maken (Exodus 13:17)
Verticaal
1. Een verlangen koesteren naar (Spreuken 1:22)
2. Hanna was niet wat Eli dacht dat zij was (1 Samuël 1:13)
3. Stof die heel ongezond, ja, dodelijk kan zijn (Jakobus 3:8)
5. Raad om geen verkeerde dingen te zeggen (Psalm 4:4)
6. „Iemand anders . . . zijn ambt van opzicht” — een aanwijzing die inderdaad werd opgevolgd (Psalm 109:8; Handelingen 1:20)
7. Een tijdelijke behuizing (2 Korinthiërs 5:1)
8. Nabootsing, voorstelling (Openbaring 13:14)
11. Procurator (stadhouder) van de Romeinse provincie Judéa (Handelingen 23:24)
13. Voorbeeld (Jakobus 5:10)
16. Zeer sterk gevoel van afkeer (Psalm 5:5)
18. Bezittelijk voornaamwoord
19. Zondeoffer voor priester (Leviticus 4:3)
20. Voortbrengt (Jakobus 1:15)
24. In Paulus’ tijd was het erin weerkaatste beeld nog behoorlijk vaag (1 Korinthiërs 13:12)
25. Wat deze verspieders uitbrachten, had het volk niet bevreesd mogen maken (Deuteronomium 1:22)
27. Het gesprokene (Handelingen 2:41)
28. Te bebouwen veld, hier figuurlijk gebruikt (1 Korinthiërs 3:9)
30. Waar Jehovah zijn koning installeert (Psalm 2:6)
31. Een tijdstip dat het ophoudt (Psalm 7:9)
33. Een door Benjaminieten gebouwde stad (1 Kronieken 8:12)
OPLOSSING OP BLZ. 24
Oplossing horizontaal
1. BEDROG
4. BEZINGT
9. EFFEN
10. GEEFT
12. RIJKDOM
14. LUST
15. OUD
16. HALS
17. NOOD
19. STA
21. EERST
22. ZAL
23. IETS
26. GAVE
27. WIE
28. AKKO
29. RIVIER
30. STERK
32. KROON
34. NADEREN
35. OORLOG
Oplossing verticaal
1. BEGEREN
2. DRONKEN
3. GIF
5. ZWIJGT
6. NEME
7. TENT
8. BEELD
11. FELIX
13. MODEL
16. HAAT
18. ONZE
19. STIER
20. BAART
24. SPIEGEL
25. VERSLAG
27. WOORD
28. AKKER
30. SION
31. EIND
33. ONO