De katholieke bisschoppen en de „slapende reus”
MOETEN gewone katholieken evangelisten zijn? Of moet het prediken overgelaten worden aan het slinkende aantal priesters? Dat was een kwestie waarvoor de katholieke bisschoppen zich gesteld zagen op hun wereldsynode die vorig jaar in Rome werd gehouden. Hoe staat u, als u katholiek bent, tegenover het verrichten van evangelisatiewerk?
Tot voor enkele tientallen jaren was de houding tegenover de leek negatief. In het begin van deze eeuw verklaarde paus Pius X bijvoorbeeld: „De Kerk is in wezen een ongelijke maatschappij . . . bestaande uit twee categorieën personen: de Herders en de Kudde, zij die een positie in de hiërarchie bekleden en de menigte der gelovigen. . . . De menigte heeft geen andere plicht dan zich te laten leiden en te volgen.”
Een dergelijke beschrijving zou thans niet meer aanvaardbaar zijn. Een modern theologisch woordenboek verklaart dat „de leek geen passief object is, zoals hij in het verleden zo lang werd beschouwd,” maar „een actief en verantwoordelijk subject”.
Er zijn zo’n 700 miljoen katholieke leken in de wereld, en de Ierse kardinaal O’Fiaich beschreef hen als een „slapende reus”. Wat wilde hij daarmee zeggen? Volgens de bisschoppen moeten de leken hun geloof actiever beleven. Het doel van de synode was de leken bewust te maken van hun verantwoordelijkheden. Maar zijn er in de Katholieke Kerk werkelijk veranderingen tot stand gekomen die deze „slapende reus” wakker zullen maken?
De rol van de vrouw. Veel katholieken verwachtten veranderingen in de rol van de vrouw binnen de kerk. In een door katholieke vrouwen gepubliceerd document werd de bisschoppen de aanbeveling gedaan: „De discriminerende artikelen van het canonieke recht betreffende vrouwen, of die welke gebaseerd zijn op beperkende veronderstellingen betreffende de ’aard’ en de ’rol’ van vrouwen, dienen herzien en gecorrigeerd te worden, met inbegrip van nr. 1024 over de ordinatie.” Artikel 1024 van het canonieke recht luidt: „De heilige ordinatie wordt uitsluitend geldig ontvangen door de gedoopte persoon van het mannelijk geslacht.”
Het katholieke blad Rocca verklaarde echter dat het Vaticaan ’op het moment niet schijnt te willen luisteren naar iets wat een wijziging zou kunnen brengen in zijn traditionele uitsluiting van vrouwen van het priesterschap’. Het was alsof er een „deur voor de neus van de vrouwen werd dichtgeslagen”, zei een priester.
Minder priesters. Terzelfder tijd maakt de Katholieke Kerk een ernstige roepingscrisis door: Het aantal priesters slinkt overal ter wereld. Paus Johannes Paulus II beziet dit als „het fundamentele probleem van de Kerk”. Er zijn bijvoorbeeld „steeds minder priesters in Italië”, schrijft La Repubblica. En La Civiltà Cattolica zegt dat de daling in het aantal priesters in Nederland „dramatisch” is.
„Men schat dat van de driehonderdduizend plaatselijke katholieke parochies overal ter wereld die elke zondag voor de liturgie bijeen moeten komen, meer dan de helft geen eigen priester heeft”, bevestigt een krant.
Reden tot grote bezorgdheid. De kwestie waaraan op deze synode de meeste aandacht werd besteed, was de evangelieprediking. Vóór de synode had de paus zelf benadrukt dat „elke christen . . . in wezen een apostel is”.
Niettemin beweren veel bisschoppen dat de katholieken zelf „opnieuw in het evangelie onderwezen” moeten worden. Volgens hen is dit nodig wegens wat „de uitdaging van de sekten en de nieuwe religieuze groepen” werd genoemd. Indien zij niet voldoende voorbereid zijn, zei een bisschop uit Ecuador, ’laten de katholieken zich heel gemakkelijk overhalen door sekten’.
In een van de laatste voorstellen die door de bisschoppen werden goedgekeurd, wordt gezegd: „De sekten rukken in veel gebieden der aarde op. . . . De gelovigen dienen wakker geschud te worden door catechese, opdat zij een reden kunnen geven voor hun eigen geloof.” De synode vermaande de katholieken te ’gaan en discipelen te maken in alle naties’. Maar hoe kan de „slapende reus” van 700 miljoen katholieken discipelen maken als zij niet weten hoe het evangelie te prediken?
De bijbel laat duidelijk zien dat het werk van ware christenen bestaat in het „van huis tot huis” zoeken van mensen die het waard zijn (Handelingen 5:42; 20:20; Matthéüs 10:11). En wie moeten daaraan deelnemen? Alle christenen. Over de manier waarop de eerste christenen hun geloof verbreidden, zegt de Franse historicus Gustave Bardy:
„De persoonlijke activiteit komt men vanaf het begin van de kerk tegen, en misschien heeft op deze manier in de eerste twee eeuwen . . . het christendom het grootste deel van zijn gelovigen gewonnen. Elke gelovige is onvermijdelijk een apostel. . . . Allen kunnen zich wijden aan dit apostolaat, zelfs de armsten, de onwetendsten, de meest verachten.”
Inderdaad, alle ware christenen zijn bedienaren van Gods Woord. Onder hen is er geen onderscheid tussen geestelijken en leken. Dat onderscheid heeft zijn intrede gedaan na de afval van het oorspronkelijke christendom (Handelingen 20:29, 30). Sommige katholieke bronnen erkennen dat er voor het onderscheid tussen geestelijken en leken in de Katholieke Kerk „geen theologische basis” is. Volgens de waarnemer bij het Vaticaan Giancarlo Zizola hadden de vroege christenen „geen priesters, hun voorgangers waren presbyters, dat wil zeggen ouderlingen . . . Er waren onder hen geen hiërarchieën.”
De ware christenen van thans zijn wakker en zeer actief in hun christelijke werk; zij prediken ijverig het „goede nieuws” van Gods koninkrijk. Waarschijnlijk hebben zij dit tijdschrift bij u achtergelaten. — Matthéüs 24:14; 25:13; 1 Korinthiërs 15:58.