De toekomst van de religie gezien haar verleden
Deel 3: 1942-1513 v.G.T. — Egypte — slagveld der goden
„Alles in Egypte was gebaseerd op en onderworpen aan de religie.” — Will Durant, 20ste-eeuws schrijver en historicus.
DE EERSTE mensen die zich in Egypte vestigden, waren nakomelingen van Noachs zoon Cham, hoogstwaarschijnlijk via Chams zoon Mizraïm, een oom van Nimrod (Genesis 10:6-8). Na de spraakverwarring in Babel en de mislukking van hun project verspreidden de torenbouwers zich om een nieuw leven te beginnen, en hun Babylonische religie namen zij mee. Enkelen van die gefrustreerde bouwers vestigden zich in het gebied dat als Egypte bekend kwam te staan.
In The Story of Civilization zegt Will Durant dat ’bepaalde specifieke elementen van de Egyptische cultuur aan Soemerië en Babylonië ontleend zijn’. De religie van Babylonië drukte dan ook terdege een stempel op Egypte en de religie werd een dominerende factor in het leven van de Egyptenaren. The New Encyclopædia Britannica zegt: „Het culturele en maatschappelijke leven was zo doordrenkt van religieuze denkbeelden dat het zonder een begrip van de Egyptische religie onmogelijk is de Egyptische cultuur te begrijpen, en omgekeerd.”
Onlogisch en tegenstrijdig
De religie van Egypte was polytheïstisch, gekenmerkt door meer dan 500 goden en mogelijk tweemaal dat aantal. „Elke stad in Egypte had over het algemeen drie vaste goden”, zegt de egyptoloog E. A. Wallis Budge. Na verloop van tijd ontwikkelde zich een hoofdtriade, een heilige familie bestaande uit Osiris, de vader, Isis, de moeder, en Horus, het kind.
Het polytheïsme had tot gevolg dat verscheidene goden er aanspraak op maakten ’de enige god’ te zijn. Maar priesters en theologen vonden het kennelijk geen probleem in één god te geloven en hem terzelfder tijd te bezien als bestaande in een menigte gedaanten. De schrijver B. Mertz merkt op dat dit „slechts een voorbeeld te meer is van dat aangename onlogische dat zo kenmerkend is voor de Egyptische religie”.
Dieren werden vaak gebruikt als symbolen voor de attributen van goden of voor de goden zelf. De Franse schrijver Fernand Hazan beweert echter dat deze dieren meer waren dan symbolen, daar ze verering waardig werden geacht „omdat ze het brandpunt waren van goede of schadelijke goddelijke krachten”. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een Romeins burger naar verluidt werd gelyncht omdat hij een kat had gedood en dat in Egyptische graven gemummificeerde lijken van honden, katten, krokodillen, valken en stieren zijn aangetroffen.
Ritueel formalisme, mysteriediensten en magiebeoefening lagen diep verankerd in de Egyptische religie. Dat gold ook voor het gebruik van religieuze beelden en symbolen, zoals het levenssymbool, de crux ansata. Daaraan werd zo veel belangrijkheid toegekend, zegt The New Encyclopædia Britannica, dat „het individuele geloof (d.w.z. persoonlijke vroomheid) nooit van primair belang was”. Toegevoegd wordt nog dat bij de beelden „dat van Isis met het kind Horus op schoot, misschien het prototype van de Madonna met Kind, het opmerkelijkst is”.
De Egyptenaren geloofden in leven na de dood. Zij mummificeerden hun doden en bewaarden het lichaam van gestorven farao’s in indrukwekkende piramiden. Oude graven hebben, zoals een schrijver het onder woorden brengt, „pathetische maar veelzeggende futiliteiten” prijsgegeven, „zoals schminkpaletten, kralen en potten die eens voedsel en drank bevatten”.
Tien plagen — Het aftellen voor de vernietiging
In 1728 v.G.T. gebeurde er iets wat rampzalige gevolgen zou hebben voor Egypte en voor zijn religie. Ongeveer twee eeuwen nadat een man genaamd Abraham Egypte had bezocht, verhuisden zijn nakomelingen erheen om aan de gevolgen van een ernstige hongersnood te ontkomen (Genesis 12:10; 46:6, 7). Zij stonden bekend als Israëlieten en zijn er 215 jaar gebleven. Daarmee werd de weg bereid voor een godenstrijd, met een menigte Egyptische goden aan de ene kant en de ene Israëlitische God, Jehovah, aan de andere kant. Toen de Israëlieten toestemming vroegen om Egypte te verlaten met het doel Hem te aanbidden, kwam het snel tot een crisis.
De Egyptische heerser, de farao,a een titel die afgeleid is van het Egyptische woord voor „groot huis”, wees hun verzoek af. Daarop maakte Jehovah bekend dat het in zijn voornemen lag, zijn macht op een wonderbaarlijke manier aan te wenden ten behoeve van zijn volk (Exodus 7:1-6; 9:13-16). Door een reeks van tien plagen over Egypte te brengen, daagde hij de Egyptische goden uit in een directe confrontatie. — Exodus 12:12.
Bij de eerste plaag werd het water van de Nijl, Egyptes levensader, in bloed veranderd, waardoor de vissen stierven en de Egyptenaren genoodzaakt waren naar drinkwater te graven (Exodus 7:19-24). Wat een schande voor Hapi, de god van de Nijl!
De kikvors was een symbool van vruchtbaarheid, en het boek The Gods of the Egyptians vertelt ons dat „men geloofde dat de kikvorsgod en de kikvorsgodin een zeer voornaam aandeel hadden gehad aan de schepping van de wereld”. De kikvorsenplaag was dus niet alleen pijnlijk voor vruchtbaarheidsgoden als Osiris, Ptah en Sebek, maar zelfs vernederend voor de Egyptische goden der schepping. — Exodus 8:1-6.
De magie-beoefenende Egyptische priesters waren niet in staat de derde plaag na te bootsen, wat zij bij de eerste twee wel hadden gekund (Exodus 8:16-18). Thot, de heer van de magie, had zijn magische kracht verloren. En Geb, de aardgod, was niet in staat te voorkomen dat „het stof van de aarde” tot lastige muggen werd.
Vanaf de vierde plaag was er een scheidslijn getrokken tussen Gosen, het gebied waar de Israëlieten woonden, in Neder-Egypte, en de rest van het land. Terwijl Gosen geen last had van de steekvliegenplaag, werden andere delen van Egypte verwoest (Exodus 8:20-24). Boeto, een schutsgodin, en de god Horus waren duidelijk niet meer in staat de gebeurtenissen in dat deel van het land waarvoor zij verantwoordelijk waren, Neder-Egypte, in de hand te houden.
Hathor was een godin met een koeiekop. Noet, de hemelgodin, werd ook afgebeeld als een koe. Wat een vernedering voor beiden toen bij de vijfde plaag „allerlei vee . . . stierf” aan de veepest! — Exodus 9:6.
Van Thot wordt gezegd dat hij „alle toverformules kende die nodig waren om de zieken te genezen”. En Amon-Re, zo zegt het zeventigste couplet van een gedicht dat ter ere van hem is geschreven, was een dokter „die onheilen opheft en kwalen verdrijft”. Maar beide kwakzalvers konden niet verhinderen dat er bij de zesde plaag „zweren met blaren . . . op mens en dier uitbraken”, zelfs op „de magie-beoefenende priesters”. — Exodus 9:10, 11.
De goden Sjoe, Resjpoe en Tefnet hielpen het weer te beheersen. Maar zij konden al evenmin als de hedendaagse weervoorspellers de donder en hagel voorkomen die bij plaag zeven mens, dier en plantengroei teisterden en ’alle soorten van bomen van het veld verbrijzelden’ (Exodus 9:25). Wat de hagel niet vernietigde, werd opgegeten door de sprinkhanen van plaag nummer acht (Exodus 10:12-15). Wat een nederlaag voor Min, de god van de oogst, die, met een donderslag in zijn rechterhand, verondersteld werd donder en bliksem te beheersen! Beide ontglipten bij deze twee plagen aan zijn greep.
Er ontstond „een stikdonkere duisternis in het gehele land Egypte . . ., drie dagen lang”, een negende plaag (Exodus 10:21, 22). Het licht van Ra, de zonnegod, Sechmet, de godin die de zonneschijf droeg, en Thot, de maangod, werd letterlijk uitgedoofd.
En wat een geschrei ging er op toen de Egyptische eerstgeborenen plotseling met de dood werden geslagen, „want er was geen huis waar geen dode was”, het ’grote huis’ van Farao niet uitgezonderd! (Exodus 12:29, 30) Daar Farao werd geacht een nakomeling te zijn van de zonnegod Ra, stond de onverwachte dood van zijn eerstgeborene gelijk met de dood van een god. Wat een ongelooflijke nederlaag voor Bes, de beschermer van het koningshuis, en Boeto, de verdedigster van de koning!
Onteerd en vernederd — niet eenmaal maar tienmaal — dorstend naar wraak, raasden Farao en zijn troepen als bezetenen de wegtrekkende Israëlieten achterna (Exodus 12:37, 41, 51; 14:8). Ter ere van de tamelijk onbekende farao Ni-maät-Re pochte een dichter uit de oudheid eens: „Strijd voor zijn naam . . . Er is geen graf voor een opstandeling tegen zijn majesteit, en zijn lijk wordt in het water geworpen.” Maar wat de farao betreft die Gods aftellen voor de vernietiging had meegemaakt, diens eigen lijk belandde in het water. „Farao, de incarnatie van de god Horus hier op aarde, erfgenaam van het koningschap van Atoem, zoon van de zonnegod Re [Ra],” zoals een naslagwerk hem noemt, had in de Rode Zee de dood gevonden door de hand van de Israëlitische God tegen wiens majesteit hij in opstand was gekomen. — Exodus 14:19-28; Psalm 136:15.
Is dit werkelijk gebeurd?
Het is veelbetekenend dat The New Encyclopædia Britannica, die wel beweert dat het Exodusverslag „legendarische elementen” bevat, niettemin toegeeft dat „hedendaagse geleerden geneigd zijn te geloven dat er achter de legenden een vaste kern van waarheid schuilt”. In een bespreking van de moeilijkheid Egyptische dynastieën te dateren aan de hand van koningslijsten zegt de Britannica tevens: „Het zwakke punt van deze lijsten als historische verslagen is, dat ze alleen de namen van koningen vermelden die eer waardig worden geacht; veel bescheiden en bepaalde impopulaire heersers worden volkomen genegeerd — uit het verslag weggewist.”
Is het met het oog op een dergelijke historische onnauwkeurigheid en manipulatie van feiten verwonderlijk dat deze verpletterende nederlaag voor Egypte en zijn valse goden eenvoudig „weggewist” werd? Dit wordt voor de hand liggend als wij bedenken dat degenen die de geschiedenis optekenden, dit onder begeleiding van priesters deden, die zich er klaarblijkelijk voornamelijk om bekommerden hun positie te behouden en de eer van hun goden hoog te houden.
Gezien deze gebeurtenissen uit de oudheid belooft de toekomst weinig goeds voor iemand die een van de hedendaagse tegenhangers van de religie van Egypte aanhangt. Alleen degenen die de ware religie beoefenden — de Israëlieten en een aantal van hun Egyptische metgezellen — overleefden ongedeerd de strijd van de goden. Grootse dingen wachtten dit volk nu, deze „Natie die werd afgezonderd en verschilde van alle andere”. Lees erover in deel 4 van deze serie.
[Voetnoten]
a Het is onmogelijk de farao die destijds regeerde met enige zekerheid te identificeren. Egyptologen hebben gesuggereerd dat het, onder anderen, Thoetmozes III, Amenhotep II of Ramses II geweest zou kunnen zijn.
[Kader op blz. 22]
Wat zou u antwoorden?
Waren de Israëlieten in de tijd dat zij in Egypte woonden, de enigen die de ware religie beoefenden?
Nee, want in het naburige Uz, nu Arabië, woonde „een onberispelijk en oprecht man, godvrezend en wijkend van het kwaad”. Zijn naam was Job. Zijn rechtschapenheid werd zwaar beproefd, waarschijnlijk in de periode tussen Jozefs dood in 1657 v.G.T. en de tijd van Mozes als een getrouwe dienstknecht van Jehovah. — Job 1:8.
[Illustratie op blz. 23]
De farao’s werden als incarnaties van de goden beschouwd
[Verantwoording]
Met vriendelijke toestemming van de conservators van het Museo Egizio
[Illustratie op blz. 24]
Sommige piramiden waren overdadige graftombes van farao’s