Bedrog in de wetenschap — Het allergrootste bedrog
Evolutionisten zeggen: ’Evolutie is een feit; God is een mythe.’ Zij hebben voor geen van beide het bewijs, maar vooroordeel behoeft geen bewijs.
PARTICULIER BEZIT. Verboden toegang. Voor u, God! Evolutionisten brengen het onderwerp biologie te berde en zeggen God zich erbuiten te houden. ’Alle bekwame wetenschappers geloven in evolutie’, zeggen zij. Waarmee zij feitelijk ook zeggen: ’Wetenschappers die er niet in geloven, zijn niet bekwaam; zij missen onze vakkennis.’ Voor God is volgens hen geen plaats in het wetenschappelijk denken. Bovendien is zelfs zijn bestaan niet te bewijzen.
Dit vlotweg terzijde schuiven van God is het allergrootste bedrog.
In The New Biology, door Robert Augros en George Stanciu, wordt op bladzijde 188 aandacht besteed aan enkele uitspraken van vooraanstaande wetenschappers die God terzijde schuiven: „De algemene mening is dat Darwin de biologie eens en voor al heeft ontdaan van de behoefte aan God. Eldredge zegt dat Darwin ’ons heeft geleerd dat wij de geschiedenis van het leven kunnen begrijpen in puur naturalistische termen, zonder dat wij onze toevlucht hoeven nemen tot het bovennatuurlijke of goddelijke’. Julian Huxley zei: ’Het darwinisme heeft het hele denkbeeld van God als schepper van organismen uit de sfeer van de rationele discussie verwijderd.’ [De bioloog François] Jacob schrijft: ’Het idee dat elke soort afzonderlijk door een Schepper is ontworpen, werd door Darwin ontzenuwd.’ En Simpson schrijft over de oorsprong van het eerste organisme: ’Er is in ieder geval geen reden om uit te gaan van een wonder. Noch is het nodig te veronderstellen dat de oorsprong van de nieuwe processen van voortplanting en mutatie anders dan materialistisch was.’”
’Maar ontbreekt er aan het leven op aarde dan geen Schepper-Ontwerper?’, vraagt u zich af. ’Die is niet nodig’, antwoorden evolutionisten. ’Het ligt in de schoot van het toeval. Het blinde toeval is de ontwerper. Wij noemen het Natuurlijke Selectie.’
Maar hoe meer wij te weten komen, hoe meer ontwerp wij zien. De inbreng aan intelligentie en wijsheid is verbijsterend. Kan het blinde, niet-denkende, hersenloze toeval dat wel voor zijn rekening nemen? Sta eens stil bij enkele van de honderden verschijnselen in de natuur die creatieve wijsheid weerspiegelen — en die veelvuldig door menselijke uitvinders nagebootst zijn.
De aërodynamica van de vleugels van vogels was er duizenden jaren eerder dan het inferieure ontwerp dat men aantreft in de vleugels van vliegtuigen. De nautilus en de zeekat gebruiken drijftanks om ongeacht de diepte waarop ze zwemmen hun drijfvermogen te behouden, en dat veel doeltreffender dan moderne onderzeeërs. De octopus en de pijlinktvis zijn meesters in straalaandrijving. Vleermuizen en dolfijnen zijn experts op het gebied van sonar. Verscheidene reptielen en zeevogels hebben hun eigen ingebouwde „ontzoutingsinstallatie”, die ze in staat stelt zeewater te drinken. Sommige microscopische bacteriën hebben motoren die ze vooruit en achteruit kunnen laten lopen.
Met ingenieus ontworpen nesten en gebruikmaking van water zorgen termieten voor airconditioning in hun huis. Insekten, microscopische planten, vissen en bomen gebruiken hun eigen vorm van „antivries”. Als de temperatuur een fractie van een graad verandert, wordt dit waargenomen door de ingebouwde thermometer van sommige slangen, van muggen, de thermometervogel en de boskalkoen. Wespen maken papier. Sponzen, schimmels, bacteriën, glimwormen, insekten, vissen — allemaal produceren ze koud licht, vaak in kleur. Veel trekvogels hebben kennelijk een kompas, een kaart en een biologische klok in hun kop. Waterkevers en spinnen gebruiken aqualongen en duikerklokken.a — Zie de illustraties op blz. 15.
Al deze ontwerpen en instinctieve wijsheid vergen een intelligentie welke die van de mens ver overtreft (Spreuken 30:24). Enkele van de verbazingwekkendste voorbeelden zijn echter te vinden in de wereld van het oneindig kleine — waar evolutionisten hoopten het simpele begin van het leven te zien als het startpunt van de evolutie voor haar opwaartse klim naar de overal aanwezige, onmiskenbaar ingewikkelde ontwerpen — wijzelf inbegrepen. Een simpel begin? Vergeet het maar! Beschouw eens hoe complex de nietigste cellen zijn — zeker een weerspiegeling van intelligent ontwerp!
The New Biology schrijft op bladzijde 30: „De gemiddelde cel voert elke seconde honderden chemische reacties uit en kan zich ongeveer om de twintig minuten reproduceren. Toch gebeurt dit alles op zo minuscule schaal: meer dan 500 bacteriën zouden passen op het oppervlak dat de punt aan het eind van deze zin beslaat. Jacob staat versteld van het minuscule laboratorium van de bacteriële cel, dat ’zo’n tweeduizend onderscheiden reacties met onvergelijkelijke bekwaamheid uitvoert, in de kleinst denkbare ruimte. Deze tweeduizend reacties divergeren en convergeren op topsnelheid, zonder ooit verward te raken.’”
The Center of Life — A Natural History of the Cell, door L. L. Larison Cudmore, zegt op bladzijde 13 en 14: „Een louter eencellig organisme zou in staat zijn wapens te maken, voedsel te vangen, het te verteren, afvalstoffen weg te werken, zich te verplaatsen, huizen te bouwen en zich met gewone of bizarre seksuele activiteiten bezig te houden. Deze diertjes zijn er nog steeds. De protisten — organismen compleet en volkomen, en niettemin bestaande uit slechts één cel met veel talenten, maar zonder weefsels, zonder organen, zonder hart en zonder verstand — hebben werkelijk alles wat wij bezitten.”
De blinde horlogemaker, door Richard Dawkins, merkt op bladzijde 116 over de hoeveelheid informatie die in één enkele cel is opgeslagen op: „In het DNA van een enkel leliezaadje of een enkele zaadcel van een salamander is al genoeg geheugenopslagcapaciteit aanwezig om zestig maal de Encyclopaedia Britannica in op te bergen. En het DNA van sommige soorten van de ten onrechte ’primitief’ genoemde amoebes bevat evenveel informatie als duizend van deze encyclopedieën.”
De moleculair bioloog Michael Denton schrijft in Evolution: A Theory in Crisis op bladzijde 250: „De moleculaire biologie heeft aangetoond dat zelfs de eenvoudigste van alle levende organismen die er thans op aarde zijn, bacteriële cellen, buitengewoon complex zijn. Hoewel de kleinste bacteriële cellen ongelooflijk klein zijn en minder dan [een biljoenste van een gram] wegen, is elk ervan in feite een ware micro-miniatuurfabriek met duizenden volmaakt ontworpen stukjes ingewikkelde moleculaire machinerie, in totaal opgebouwd uit honderd miljard atomen, veel ingewikkelder dan enige door de mens gebouwde machine en absoluut zonder weerga in de niet-levende wereld.
De moleculaire biologie heeft ook aangetoond dat het basisontwerp van het celsysteem in hoofdzaak gelijk is in alle levende organismen op aarde, van bacteriën tot zoogdieren. In alle organismen zijn de rollen van DNA, mRNA en eiwit identiek. De betekenis van de genetische code is ook nagenoeg identiek in alle cellen. De grootte, de structuur en het componentenontwerp van de eiwitsynthese-machinerie is in alle cellen praktisch gelijk. In termen van fundamenteel biochemisch ontwerp kan daarom geen enkel levend organisme beschouwd worden als primitief of prototypisch ten opzichte van enig ander organisme, en evenmin is er het geringste empirische spoor van een evolutionaire opeenvolging onder alle ongelooflijk verschillende cellen op aarde.”
George Greenstein erkent al deze bij de structuur van de aarde betrokken intelligentie. In zijn boek The Symbiotic Universe spreekt hij van de mysterieuze en ongelooflijke reeks onverklaarbare toevalligheden, toevalligheden zonder welke het leven op aarde onmogelijk zou zijn. De volgende aan de bladzijden 21 tot en met 28 ontleende passages weerspiegelen zijn worsteling met toestanden die de noodzaak van een intelligente God met een voornemen verraden:
„Ik geloof dat wij voor een mysterie staan — een groot en diepgaand mysterie, een mysterie van ontzagwekkende betekenis: het mysterie van de bewoonbaarheid van de kosmos, van de geschiktheid van het milieu.” Vervolgens gaat hij „nauwkeurig beschrijven wat slechts een verbazingwekkende opeenvolging kan lijken van kolossale en onwaarschijnlijke toevalligheden die de weg hebben gebaand voor het ontstaan van het leven.b Er is een hele lijst van toevalligheden, allemaal onontbeerlijk voor ons bestaan.” Maar „de lijst werd almaar langer . . . Zo veel toevalligheden! Hoe meer ik las, hoe meer ik ervan overtuigd raakte dat zulke ’toevalligheden’ nauwelijks bij toeval plaats hadden kunnen vinden.” Een schokkend en moeilijk te accepteren feit voor een evolutionist, zoals hij vervolgens erkent:
„Maar naarmate deze overtuiging groeide, groeide er ook iets anders. Nu nog is het moeilijk dit ’iets’ onder woorden te brengen. Het was een intense afkeer, soms bijna van lichamelijke aard. Ik wist mij soms werkelijk geen raad van onbehagen. De gedachte alleen al dat de geschiktheid van de kosmos voor het leven een mysterie zou kunnen zijn dat om een oplossing vroeg, trof mij als belachelijk, absurd. Ik vond het moeilijk bij het denkbeeld stil te staan zonder een grimas van walging . . . En die reactie is in de loop van de jaren niet minder geworden: Ik heb er onophoudelijk tegen moeten vechten tijdens het schrijven van dit boek. Ik ben ervan overtuigd dat zich bij elke andere wetenschapper een zelfde reactie voordoet, en dat dit het is wat de huidige wijdverbreide onverschilligheid tegenover het denkbeeld verklaart. En meer dan dat: Ik geloof nu dat wat onverschilligheid lijkt, in feite een intense vijandigheid maskeert.”
Wat voor vijandigheid? Vijandigheid tegenover de gedachte dat de verklaring in een Schepper met een voornemen zou kunnen liggen. Zoals Greenstein het uitdrukt: „Als wij al het bewijsmateriaal overzien, dringt zich ogenblikkelijk de gedachte op dat er sprake moet zijn van een bovennatuurlijke macht — of eigenlijk Macht. Is het mogelijk dat wij onverhoeds, onbedoeld, gestuit zijn op wetenschappelijk bewijs voor het bestaan van een Opperwezen? Was het God die tussenbeide is gekomen en dus in zijn voorzienigheid ten behoeve van ons de kosmos heeft ontworpen?” Maar Greenstein herstelt zich van zulk ketters denken en bevestigt zijn rechtzinnigheid in de evolutionaire leer door een van de dogma’s uit hun geloofsbelijdenis te citeren: „God is geen verklaring.”
De astrofysicus Fred Hoyle vertelt op bladzijde 9 van zijn boek The Intelligent Universe over degenen die, zoals Greenstein, vrezen dat God in het beeld zal verschijnen: „Orthodoxe geleerden maken zich drukker om het voorkómen van een terugkeer tot de religieuze excessen van het verleden dan om het vinden van de waarheid [en deze bezorgdheid] heeft het wetenschappelijk denken de hele afgelopen eeuw beheerst.”
In zijn boek bespreekt hij dan dezelfde mysterieuze bijzonderheden die Greenstein zorgen baren. „Dergelijke eigenschappen”, zegt hij, „schijnen door het stramien van de wereld te lopen als een draad van gelukkige toevalligheden. Maar er zijn zo veel van deze eigenaardige toevalligheden die onontbeerlijk zijn voor het leven, dat er een uitleg nodig schijnt te zijn om ze te verklaren.” Zowel Hoyle als Greenstein zeggen dat het toeval deze vele „toevallige coïncidenties” niet kan verklaren. Vervolgens zegt Hoyle dat ter verklaring ervan ’het ontstaan van het universum een intelligentie vereist’, een ’intelligentie op een hoger plan’, ’een intelligentie die er eerder was dan wij en geleid heeft tot een weloverwogen schepping van structuren die geschikt zijn voor het leven’.
Uit niets van dit alles mag echter afgeleid worden dat Hoyle denkt aan de God van de bijbel, maar hij ziet wel in dat er achter het universum en de aarde en het leven erop, een formidabele bovennatuurlijke intelligentie moet schuilen. Ofschoon hij wel zegt dat „’God’ een verboden woord is in de wetenschap”, geeft hij toe dat „een intelligentie die superieur is aan onszelf, als een godheid gedefinieerd kan worden”. Hij speculeert dat „door de voorgeprogrammeerde toestand van onze eigen geest”, er ’een verbindingsketen van intelligentie zou kunnen zijn die zich uitstrekt naar beneden, naar mensen op de Aarde’.
„Er zijn volop aanwijzingen”, zegt hij, „dat dit zo zou kunnen zijn. De rusteloosheid in ons is één zo’n aanwijzing. Het is alsof wij instinctief aanvoelen dat er iets belangrijks voor ons te doen valt. De rusteloosheid ontstaat doordat wij nog niet precies hebben kunnen ontdekken van welke aard het is.” Elders zegt hij: „De religieuze drang blijkt uniek te zijn voor de mens . . . Ontdaan van alle opsmuk waarmee de religie traditioneel omgeven is geraakt, komt ze immers neer op een instructie binnen in ons die tamelijk eenvoudig verwoord als volgt zou kunnen luiden: U stamt van iets ’daarboven’. Zoek het en u zult veel meer vinden dan u verwacht.”
De mens zoekt. Wat hij zonder het te beseffen zoekt, is de bijbelse waarheid dat wij geschapen zijn naar Gods beeld en gelijkenis, wat wil zeggen dat wij begiftigd zijn met een mate van Gods eigenschappen zoals wijsheid, liefde, macht, rechtvaardigheidsgevoel, doelbewustheid en andere hoedanigheden die de grote kloof tussen mens en dier verklaren. Onze geest is voorgeprogrammeerd voor zulke goddelijke eigenschappen en voor de ware aanbidding van God. Zolang deze diverse eigenschappen niet in evenwicht zijn en er geen verbinding met God tot stand komt door gebed en zijn ware aanbidding, zal de rusteloosheid blijven. Wanneer deze geestelijke behoeften waarmee wij zijn geschapen, bevredigd zijn, zal de rusteloosheid plaats maken voor „de vrede van God, die alle gedachte te boven gaat”. — Filippenzen 4:7; Genesis 1:26-28.
In Handelingen 17:27, 28 wordt dit zoeken aanbevolen met de woorden: „opdat zij God zouden zoeken, of zij wellicht naar hem tasten en hem werkelijk vinden zouden, ofschoon hij eigenlijk niet ver is van een ieder van ons. Want door hem hebben wij leven en bewegen wij ons en zijn wij.” Door hem, de Schepper van het universum, de aarde en wij erop inbegrepen, leven wij, bewegen wij ons en bestaan wij. Als wij ons ontdoen van de opsmuk en de valse leerstellingen van orthodoxe religies — religies die miljoenen mensen van God hebben afgekeerd, onder wie veel wetenschappers — en de ware aanbidding van Jehovah God beoefenen, zullen wij eeuwig leven op een paradijsaarde verwerven, wat in feite Jehovah’s bedoeling was toen hij de aarde schiep. — Genesis 2:15; Jesaja 45:18; Lukas 23:43; Johannes 17:3.
De gedachte dat een intelligentie van die grootte in blind, hersenloos toeval huist, vergt een enorme lichtgelovigheid. Het is een geloof dat vergelijkbaar is met dat van de afvallige religieaanhangers uit de tijd van de profeet Jesaja: „Maar gij zijt het die Jehovah verlaat, die mijn heilige berg vergeet, die een tafel in orde brengt voor de god van het Geluk en die gemengde wijn schenkt voor de god van het Lot” (Jesaja 65:11). Evolutionisten stellen hun hoop op miljoenen „gelukkige” toevalligheden die de mens uit de aarde zouden hebben doen ontstaan, maar zij hebben nog niet eens de eerste sport van hun evolutionaire ladder kunnen bereiken. Hun „god van het Geluk” is een geknakt riet.
Fred Hoyle bekruipt bij dit alles een onheilspellend voorgevoel: „Nog een punt dat me dwarszit, is de overtuiging dat de mogelijkheden die de menselijke soort nog heeft, in termen van tijd wel eens zeer beperkt kunnen zijn. Wij hebben al onze meest geavanceerde technologie nodig om die mogelijkheden te benutten, maar die technologie op zich zou, als er geen relatie tot stand komt tussen onze soort en de wereld buiten de Aarde, wel eens naar de zelfvernietiging kunnen voeren. Indien in dit boek mijn verzet tegen de darwinistische theorie af en toe fel heeft geleken, dan komt dat door mijn gevoel dat een maatschappij die zich naar die theorie richt, zeer waarschijnlijk op weg is zichzelf te vernietigen.”
In het sprookje Through the Looking-Glass kon Alice geen geloof hechten aan de vreemde logica van de Witte Koningin en er alleen maar om lachen. „Het heeft geen zin het te proberen”, zei ze. „Onmogelijke dingen kun je niet geloven.” Waarop de koningin reageerde: „Ik kan wel zien dat je niet veel geoefend hebt. Toen ik jouw leeftijd had, deed ik het een half uur per dag. Ja, soms had ik nog vóór het ontbijt wel zes onmogelijke dingen geloofd.”
Evolutionisten zijn de Witte Koninginnen van deze tijd. Zij hebben oneindig veel oefening gehad in het geloven van onmogelijke dingen.
[Voetnoten]
a Zie hoofdstuk 12 van Leven — Hoe is het ontstaan? Door evolutie of door schepping?, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
b Afstanden tussen sterren; resonantie van subatomaire deeltjes en atomen zodat er koolstof wordt gevormd; gelijke en tegengestelde lading van elektron en proton; unieke en anomale eigenschappen van water; frequenties van zonlicht en absorptiefrequenties nodig voor fotosynthese; de afstand tussen zon en aarde; drie ruimtedimensies, niet meer, niet minder; en andere.
[Inzet op blz. 12]
Al deze ontwerpen en instinctieve wijsheid vergen intelligentie
[Inzet op blz. 13]
Een bacteriële cel telt honderd miljard atomen
[Inzet op blz. 14]
’Het ontstaan van het universum vereist een intelligentie’
[Illustraties op blz. 15]
Straalaandrijving
Ontzouting
Papierfabricage
Sonar