Kleurenblindheid — Een merkwaardige afwijking
WAT een schok voor de serieuze quakers toen hun oog op de felrode kousen van John Dalton viel! Omdat zij meestal in stemmige kleuren als grijs, bruin en zwart gekleed gingen, vonden zij deze dracht van John op zijn zachtst gezegd opzienbarend. Wat was er gebeurd?
Dalton, die in 1766 in het Engelse Eaglesfield geboren werd, beschreef bloed als „flesgroen” en vond dat een laurierblad „goed paste bij [rode] zegellak”. Ja, Dalton, die een beroemd scheikundige werd, leed aan kleurenblindheid of, nauwkeuriger gezegd, een afwijking in het kleurenzien.
Voor Dalton zag rood er uit als grijs en was er maar heel weinig verschil tussen rood en groen. Geen wonder dat zijn vriend bij wijze van grap zijn kousen kon omruilen en daarmee zo’n opschudding teweeg kon brengen! Interessant is dat in enkele Europese landen kleurenblindheid bekendstaat als daltonisme.
Een wereldomvattend probleem
In 1980 schatte dr. Janet Voke van de City University in Londen dat meer dan twee miljoen mensen in Groot-Brittannië aan een afwijking in het kleurenzien lijden. In sommige geïsoleerde samenlevingen lijden betrekkelijk weinig mensen eraan. In Fiji is slechts een op de 120 mannen kleurenblind, terwijl in Canada gemiddeld elke negende man minder dan normaal kleuren kan zien.
Het kleurenzien varieert van mens tot mens. Volgens een alom aanvaarde theorie is uw gezichtsvermogen normaal als u wit waarneemt wanneer drie lichtbundels — een rode, een groene en een blauwe — in gelijke intensiteitsverhoudingen gecombineerd worden. Door de drie bundels in variërende verhoudingen te mengen, kunnen andere tinten worden gevormd, die u normaliter moet kunnen onderscheiden.
Indien echter alle voor u zichtbare tinten tot stand kunnen komen door slechts twee van deze primaire kleuren te mengen, en de toevoeging van de derde kleur geen enkel merkbaar verschil uitmaakt, dan lijdt u aan gedeeltelijke kleurenblindheid. U bent wat men een dichromaat noemt. John Dalton was een roodblinde dichromaat.
De stoornissen waarvan mensen met monochromasie last hebben, zijn erger. Monochromaten kunnen helemaal geen kleuren onderscheiden. Voor hen zou een kleurentelevisie net zo goed een zwart-wittoestel kunnen zijn.
De meeste kleurenblinde mensen zijn anomale trichromaten. De tinten die deze mensen kunnen zien, zijn wel een mengsel van alle drie de primaire kleuren, maar bij hen vertonen de verhoudingen van de primaire kleuren die zij onderscheiden afwijkingen. Als dat uw probleem is, kan het bijstellen van de kleur op uw televisietoestel kreten als „Dat is te rood!” of „Het is te groen!” ontlokken aan de normaal kleurenzienden in uw gezelschap.
De oorzaken
Waardoor worden zulke stoornissen veroorzaakt? In The New Encyclopædia Britannica wordt uw „golflengte-onderscheidingsapparaat” als één boosdoener aangemerkt. Elk van uw ogen telt ongeveer 130 miljoen fotoreceptoren in het netvlies, maar aan slechts 7 miljoen daarvan hebt u het kleurenzien te danken. Deze kleurreceptoren worden kegeltjes genoemd vanwege hun kegelvorm.
Mensen met een normaal vermogen tot kleurenzien hebben drie typen kegeltjes. Sommige kegeltjes reageren het beste op de langere golflengten uit het licht (rood). Een tweede groep is het gevoeligst voor de middelste golflengten (groen) en de rest voor de kortere golflengten (blauw). Als een groep kegeltjes ontbreekt of niet goed op de bijbehorende golflengte reageert, hebt u een probleem. Bent u bijvoorbeeld niet normaal gevoelig voor rood, dan zult u maar heel weinig kleurverandering waarnemen als tomaten rijpen van groen via oranje tot rood.
Een beschadiging van de oogzenuw die van invloed is op de boodschap van de kegeltjes aan de hersenen, kan kleurenblindheid teweegbrengen. Zelfs van sommige soorten medicijnen, bepaalde antimalariapillen bijvoorbeeld, is bekend dat ze de kleurwaarneming aantasten. Naar verluidt kunnen sommige orale voorbehoedmiddelen de waarneming van blauwe, groene en gele tinten veranderen. In het boek Colour Vision Testing noemt dr. Voke zowel alcohol als tabak verantwoordelijk voor enige blijvende rood-groenblindheid.
Het ouder worden eist ook zijn tol, vooral wat betreft iemands gevoeligheid voor blauw licht. Wetenschappelijk onderzoeker R. Lakowski merkt op dat het kleuronderscheidingsvermogen zijn maximum bereikt tijdens de adolescentie en zo blijft tot de leeftijd van 35 jaar. Dan gaat iemands kleuronderscheidingsvermogen geleidelijk achteruit, vooral na het zestigste levensjaar.
Hoewel gebrekkig kleurenzien in de loop van iemands leven verworven kan worden, zijn de meeste mensen die kleurenblind zijn dat vanaf hun geboorte. Hoe komt dat?
’Zo grootvader, zo kleinzoon’
Het normale kleurenzien van een mens is een bijzondere gave. Als uw kegeltjes goed functioneren en uw oogzenuwen trouw de gecodeerde boodschap aan de hersenen doorgeven, ziet u alle kleuren. „Het geoefende mensenoog kan wel 150 tinten onderscheiden”, vertelt het boek How Animals See. „Veel dieren . . . zien waarschijnlijk geen kleuren zoals wij. Maar die situatie is voor hun ogen normaal, geen afwijking”, zegt The World Book Encyclopedia.
Als u altijd kleurenblind geweest bent, hebt u die afwijking ongetwijfeld geërfd. Van wie? In Health and Disease wordt kleurenblindheid gedefinieerd als een „geslachtgebonden” genetische afwijking die wordt „overgedragen door vrouwen maar zich gewoonlijk om het andere geslacht bij mannen manifesteert”. Het is dan ook vaak ’zo grootvader, zo kleinzoon’.
Kleurenblind? Hoe dat vastgesteld wordt
Hebt u het vermoeden dat uw kinderen kleurenblind zijn? „Als u merkt dat uw vijf- of zesjarige kind moeite heeft met het benoemen van kleuren; als hij twee verschillende sokken draagt; of als hij niet het juiste kleurkrijtje uit een doosje kan pakken als hem gevraagd wordt een bepaalde kleur uit te kiezen,” dan, zo zegt het boek Childcraft, „moet u zijn gezichtsvermogen laten controleren.” Hoe?
Een van de meest ingeburgerde manieren om kleurenzien te controleren, is de Ishihara-test. De onderzoeker laat uw kind een serie kaarten zien die vol stippen in veel verschillende tinten staan. De stippen vertonen figuren en cijfers die voor iedereen die niet kleurenblind is te onderscheiden zijn. Uw kind moet zeggen welke figuur of welk getal hij ziet. Bij één kaart ziet een roodblind kind „6”, een groenblind kind „9”. Als uw kind „96” ziet, is zijn kleurenzien normaal, volgens dat deel van de test.
Vanwege de steeds grotere toepassing van kleuren bij materiaal dat gebruikt wordt om kinderen te onderwijzen, is het verstandig na te gaan of het kleurenzien van uw kinderen gestoord is. Maar kunt u, gezien het feit dat erfelijke kleurenblindheid op het moment niet te veranderen en ongeneeslijk is, in dat verband iets doen?
Voorzorgsmaatregelen
Hazel Rossotti, schrijfster van het boek Colour, beveelt allereerst een vroege diagnose aan. Dan kan de kleurenblinde „bewust worden gemaakt van situaties die vermoedelijk verwarring zullen veroorzaken en kan hem geleerd worden zo mogelijk op andere factoren af te gaan dan kleuren waaraan hij geen houvast heeft”.
U kunt uw kleurenblinde kind de betekenis bijbrengen van de gekleurde verkeerssignalen op de wegen. Hoewel hij een rood stoplicht misschien van het groene „ga”-licht kan onderscheiden door de plaats waar het zich bevindt, is het goed hem te helpen op het verschil in intensiteit of felheid van de lichten te letten. Hij zal dan als hij alleen op pad is, de lichten zelfs in het donker correct interpreteren.
Als u kleurenblind bent, doet u er goed aan bij het nemen van beslissingen niet alleen op de kleur af te gaan. Daar de hersenen afwijkingen in het kleurenzien kunnen compenseren, moet u de informatie waarover ze beschikken aanvullen door meer aandacht te schenken aan de helderheid, de plaats en de vorm van een voorwerp. Aarzel niet uw kleurenziende vrienden en familie om hulp te vragen.
Bij het nemen van belangrijke beslissingen, zoals de keuze van een vak, zal het verstandig zijn de nadelen die afwijkingen in het kleurenzien met zich brengen, in aanmerking te nemen. Bij sommige beroepen kan kleurenblindheid een ernstige belemmering zijn. Het is bijvoorbeeld een handicap voor veel scheikundigen, apothekers, kleurendrukkers en fotografen. Goed kleurenzien is een voordeel voor tandartsen als zij de kleur voor kunsttanden moeten bepalen. Slagers en degenen in voedselvoorzieningsbedrijven kunnen meer bedacht zijn op veranderingen in de staat waarin het voedsel verkeert als zij goed kleuren kunnen zien. Gebrek aan het vermogen kleuren te onderscheiden kan het voor verplegers en artsen moeilijker maken de gezondheidstoestand van hun patiënten vast te stellen als zij hen onderzoeken.
Iedereen die goed kan zien, bezit iets waardevols. Als u slechts ten dele kleuren ziet, moet u extra voorzichtig zijn. U moet bijvoorbeeld beseffen dat het gebruik van onnodige medicijnen, het drinken van te veel alcohol of het gebruik van tabak een achteruitgang in uw kleurenzien teweeg kan brengen. Kunt u alle kleuren onderscheiden, dan beschikt u over een gave van onschatbare waarde waar u zuinig op moet zijn.